De biechtende non en de ware biechtvader

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 63 / 101 »»
[1] Zodra zij (de non) in haar cel aankomt, geeft zij de portierster met een belletje het teken om naar haar cel te komen. Wat mag ze haar wel te vertellen hebben? Het gaat hier slechts om het ontbieden van de biechtvader, zodat ze zich nog voor het koorgebed kan zuiveren van de zonde die zij tegenover de overste heeft begaan. De portierster regelt deze zaak meteen en onze non begeeft zich naar beneden naar de biechtstoel, knielt voor het rooster van de biechtstoel en wacht op de biechtvader. Nu gaan wij erheen en zullen eens naar zo'n biecht luisteren. Wat zij zal biechten, weten we, maar wat de biechtvader haar zal antwoorden, weten we nog niet, maar we willen het graag horen.
[2] De biechtvader komt, gaat zitten en legt zijn oor tegen het rooster. Nu heeft zij gebiecht en hij zegt tegen haar: luister mijn lieve biechtelinge, met de regel van de orde zoals deze op aarde bestond, heb je door jouw uitlating kennelijk gezondigd, maar niet tegen Gods orde, want die liet jou immers zo denken; maar wel tegen de orde van het klooster, die jou verbiedt zoiets te denken. Voor de fout die je tegen de orde van het klooster beging heb je dan ook van de overste een gepaste kastijding gekregen en je hebt je daarna naar de verdere verordeningen gevoegd. Hier gaat het om vergeving van jouw zonden van goddelijke zijde. Maar God heeft in Zijn woord zo'n kloosterverordening nooit tot wet gemaakt. Menselijke bepalingen, al waren ze ook duizenden jaren in gebruik, heeft God nooit als de Zijne bekrachtigd. Hij kijkt er niet naar of iemand in zekere zin noodgedwongen de wereldse bepalingen heeft overtreden en daarom heb ik jou hier van goddelijke zijde ook niets te vergeven.
[3] Onze non zegt tegen de biechtvader: zeer eerwaarde priester, u, die hier voor mij op de stoel van de goddelijke gerechtigheid zit, hoe kunt u zeggen dat onze kloosterorde en haar regel geen goddelijke maar een menselijke bepaling is? Kijk, als ik dat aan mijn overste vertel, dan lopen we beiden het gevaar om op een gevoelige manier bestraft te worden. Mij zal men als een door de duivel bezetene behandelen, maar u als een echte ketter ofwel excommuniceren of zelfs geheel in de kerkelijke ban doen. Leg me daarom duidelijker uit wat u bedoelt.
[4] De biechtvader zegt: luister mijn lieve zuster, wie Christus de Heer als de enig ware God van hemel en aarde boven alles liefheeft, is niet bang voor een excommunicatie noch voor een kerkelijke ban. Kijk, de mensen op aarde die aan het wereldse hangen en van Christus nog weinig of helemaal niets afweten, lachen tegenwoordig om zo'n kerkelijke eigenmachtigheid. Waarom lachen ze dan? Omdat zij in deze eigenmachtigheid geen schade voor hun beroepsleven zien. Waarom zouden zij die Christus waarachtig liefhebben dan niet lachen? Zij hebben toch immers nog veel minder schade van deze eigenmachtigheid te duchten.
[5] Heb je nooit gehoord wat Christus eens in de tempel tegen de echtbreekster heeft gezegd toen de Farizeeën en schriftgeleerden haar bij Hem brachten, omdat zij volgens de wet van Mozes zou moeten worden gestenigd?
[6] Onze biechtelinge zegt: dat weet ik wel, maar wat wilt u daarmee zeggen?
[7] Ik wil daarmee niets anders zeggen, zegt de biechtvader, dan dat Christus in Zijn oordeel heel wat milder is dan Zijn priesters en schriftgeleerden. Deze hebben onze echtbreekster zonder de geringste genade en barmhartigheid zonder meer tot een openbare steniging veroordeeld; maar Christus zei tegen hen: `Wie van jullie zonder zonde is, werpe de eerste steen op haar!'
[8] Kijk, door die uitspraak werden onze Farizeeën en schriftgeleerden als door de bliksem getroffen, want er bestond nog een andere wet, volgens welke het hoogste priesterschap vrij van zonden zou moeten zijn. De Farizeeën en schriftgeleerden wisten net zo goed van deze wet als van de wet tegen overspelige vrouwen, maar tevens wisten deze Farizeeën en schriftgeleerden dat zij de zonde van de echtbreuk in ieder opzicht, zowel geestelijk als lichamelijk, zelf hadden begaan. Daarom schrokken zij ook zozeer van dit buitengewoon indringende antwoord, dat ze allemaal zonder uitzondering onze echtbreekster totaal vergaten en zich vlug uit de voeten hebben gemaakt. Ze wilden Christus deze keer niet verder irriteren omdat zij vreesden dat Hij hun schande bekend zou maken aan de vele gelovige joden, die hen dan zouden grijpen en ook behandelen zoals de wet van Mozes voor dit geval ten scherpste voorschreef. Maar wat gebeurde er niet onze echtbreekster? Zij stond daar nu alleen. Heeft de Heer haar soms veroordeeld? O nee, Hij vroeg haar: hebben zij die jou hier brachten jou dan niet veroordeeld? En onze echtbreekster zegt: o nee Heer, niemand heeft me veroordeeld. En Hij zegt tegen haar: `Ook Ik veroordeel jou niet, maar ga heen en zondig voortaan niet meer!' Wel, wat zeg je van deze handelwijze van de Heer?
[9] Onze zuster zegt: ik kan hier onmogelijk wat anders zeggen dan dat de Heer zeker barmhartiger en genadiger is dan alle goede mensen op aarde bij elkaar. De biechtvader zegt: goed, mijn lieve zuster, als je de Heer zo ziet dan zul je ook wel inzien dat mijn raad volkomen deugdelijk is! Als de Heer zich door zijn goedheid in het geval van de echtbreekster al niet aan de wet van Mozes hield, die toch van Hem uitging, hoeveel minder zal Hij zich dan aan een kloosterregel houden. Want zie, de Heer is volkomen vrij en kan doen wat Hij wil. Mocht iemand Hem vragen: Heer, wat doet U?, dan zal Hij hem geen antwoord geven. Ik ben hier als biechtvader geheel in Zijn naam naar jou toegestuurd en draag daarom ook Zijn naam. Wanneer ik handel volgens en in deze naam, zeg mij, wie heb ik dan te vrezen?
[10] Je zegt: de Heer zeker niet, wanneer u helemaal in Zijn naam handelt! Welnu, als ik Hem niet hoef te vrezen, moet ik dan soms jouw klooster of de kerkelijke eigenmachtigheid vrezen? O kijk, dat is bij mij geenszins het geval; daarom zeg ik je dan ook: als je de Heer waarachtig liefhebt dan moetje ook vanuit deze liefde iets wagen, namelijk dat je nu naar jouw overste gaat en haar vertelt wat ik je gezegd heb. Zeg haar dan ook, dat ik wil dat zij zich met jou dadelijk hierheen begeeft.
[11] Onze non vraagt, wat voor penitentie ze dan als genoegdoening moet doen.
[12] De biechtvader zegt: niets anders dan hetgeen ik je zojuist gezegd heb.
[13] Onze non staat nu op, maar omdat onze overste het nogal bedenkelijk begon te vinden dat onze non zolang wegbleef, komt ze haar zelf al op de drempel van het biechtkamertje tegemoet, waar onze zuster haar vertelt wat de biechtvader heeft gezegd. Daarop slaat de overste bijna achterover van schrik en zegt tegen onze zuster: zie toch eens, wat een zonde je hebt begaan! De genade Gods heeft zich helemaal van jou teruggetrokken; een duivel heeft de gedaante van een lichtengel aangenomen en heeft als biechtvader bezit genomen van de biechtstoel om jou zo'n vervloekte leer te geven. Hij verlangt dat zelfs ik met hem zal spreken zodat door mij, omdat ik de ziel van dit klooster ben, het hele klooster in de eeuwige verdoemenis omlaag wordt getrokken. Ja, ik heb wel vaker bij mezelf gedacht dat jij dit heilige godshuis nog eens ongeluk zou brengen. Nu bestaat er geen ander reddingsmiddel meer dan ons heel krachtig te verenigen en onze grote nood aan de allerzaligste maagd Maria, aan de heilige jozef en aan de heilige Theresia voor te leggen. Verhoren zij ons niet, dan zijn we verloren, want nu is er bij God geen genade en ontferming meer!
[14] Onze zuster zegt tegen de waardige vrouw: zeer eerwaarde moeder, u kunt zeggen wat u wilt, maar na de les van deze allereerbiedwaardigste biechtvader hecht ik geen enkel geloof meer aan uw woorden en ben eerder bereid, als het hier nog mogelijk zou zijn, nog eens te sterven dan ook maar de geringste twijfel aan de lering van deze waardige biechtvader in mij te laten opkomen.
[15] Nu wil de waarde overste onze zuster uit louter kloosterlijke ijver een klap op haar mond geven. Maar onze biechtvader is zo vermetel om het biechtrooster open te breken, waartoe hij ook voldoende kracht bezit, en onttrekt onze zuster aan zo'n mishandeling. Wat er verder gebeurt zullen we de volgende keer vernemen.
«« 63 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.