[2] Daaruit blijkt echter dat alleen onder bepaalde omstandigheden ongelukkige mensen 'naasten' aan hun weldoeners hebben en zij dus ook omgekeerd 'naasten' voor hun weldoeners zijn. Als er dus alleen onder deze omstandigheden 'naasten' bestaan, welke naasten hebben dan de gewone mensen, die noch zelf een ongeluk hoeven mee te maken noch ooit ergens in een situatie komen waarin zij een ongelukkige kunnen bijstaan? Is er dan geen meer algemene tekst die nader aangeeft wie de naasten zijn? Want in deze gelijkenis worden slechts de hoogste nood en aan de andere kant een grote welgesteldheid, gepaard aan een goed hart, als voorwaarde voor het begrip 'naasten' gegeven.
[3] Daarom zullen we eens kijken of er geen uitgebreidere teksten te vinden zijn. Hier is er een en deze luidt als volgt:
[4] 'Zegent hen die u vloeken en doet goed aan uw vijanden!' Dat is een tekst waaruit men duidelijk kan opmaken dat de Heer met de naastenliefde heel ver gaat, waarbij Hij zelfs je vijanden en degenen die je vervloeken niet heeft uitgesloten.
[5] Verder luidt een andere tekst: 'Maakt vrienden met de onrechtvaardige mammon'. Wat wil de Heer daarmee zeggen? Niets anders dan dat de mens geen gelegenheid voorbij moet laten gaan om goed te doen aan zijn naaste. Hij staat zelfs in uiterlijk opzicht een openlijk vergrijp aan goederen van een rijke toe, als daardoor, weliswaar alleen in uiterste geval van nood, vele of tenminste verscheidene hulpbehoevenden geholpen kunnen worden.
[6] Verder vinden we een tekst waarin de Heer zegt: 'Wat jullie ook maar voor één van deze armen aan goeds doen in Mijn naam, dat hebben jullie voor Mij gedaan'. Deze zin wordt door de Heer bij de beschrijving van het 'jongste' ofwel geestelijke gericht bevestigd, als Hij tot de uitverkorenen zegt: 'Ik kwam naakt, hongerig, dorstig, ziek, gevangen en zonder onderkomen tot jullie en jullie hebben Mij opgenomen, verzorgd, gekleed, gespijsd en gelaafd' en tegen de verworpenen zegt Hij dat zij dit allemaal niet hebben gedaan. De goeden verontschuldigen zich, alsof zij dit nooit zouden hebben gedaan en de slechten, dat zij dit wel gedaan zouden hebben als Hij maar tot hen was gekomen. En de Heer geeft dan duidelijk aan:
[7] 'Wat jullie ook maar in Mijn naam voor de armen hebben gedaan of niet hebben gedaan, dat gold Mij'.
[8] Uit deze tekst komt de eigenlijke naastenliefde reeds tamelijk duidelijk naar voren en hier wordt aangegeven wie dus de eigenlijke naasten zijn.
[9] We zullen echter nog een tekst bekijken; deze luidt als volgt: 'Wanneer jullie een gastmaal bereiden, nodig dan niet degenen uit die het jullie weer met een gastmaal kunnen vergelden. Daarvoor zullen jullie geen loon in de hemel ontvangen, want dat heb je op aarde reeds gekregen. Maar nodig behoeftige, kreupele, gebrekkige, dus in ieder opzicht arme mensen uit, die het jullie niet kunnen vergelden, dan zullen jullie het loon in de hemel ontvangen. Zo leen eveneens jullie geld uit aan hen die het jullie niet kunnen teruggeven, dan zul je daarmee woekeren voor de hemel. Lenen jullie echter je geld aan hen die het jullie met rente kunnen terugbetalen, dan hebben jullie je loon al ontvangen. Wanneer jullie aalmoezen geven, doe dat in stilte en laat de rechterhand niet weten wat de linker doet. En jullie Vader in de hemel die het verborgene ziet, zal jullie daarvoor zegenen en belonen in de hemel!'
[10] Ik ben van mening dat uit deze teksten reeds overduidelijk blijkt wie er door de Heer met 'eigenlijke naaste' wordt bedoeld. Daarom zullen we eens kijken welke betekenis daarachter zit.
[11] Overal zien we dat er door de Heer slechts arme tegenover welgestelde mensen worden geplaatst. Wat volgt daaruit? Niets anders dan dat door de Heer de arme mensen ten opzichte van de welgestelde mensen als de eigenlijke naasten worden aangeduid en door Hem als zodanig tegenover elkaar worden gesteld, en dus niet rijken tegenover rijken of armen tegenover armen. Rijken tegenover rijken kunnen zich alleen dan als naasten beschouwen, wanneer zij zich voor dezelfde goede, God welgevallige doeleinden verenigen. Arme mensen echter zijn onderling eveneens naasten wanneer ook zij zich zo goed mogelijk in geduld en in de liefde tot de Heer onder elkaar broederlijk verenigen.
[12] De eerste graad van naastenliefde blijft dus altijd die tussen welgestelde en arme mensen, tussen sterke en zwakke mensen, en staat in dezelfde verhouding als die tussen ouders en kinderen.
[13] Waarom echter moeten armen tegenover rijken, zwakken tegenover sterken, evenals kinderen tegenover hun ouders als allernaaste worden beschouwd en behandeld? Om geen andere dan de volgende heel eenvoudige reden dat de Heer als de allernaaste voor ieder mens, Zich volgens Zijn eigen uitspraak op deze wereld bij voorkeur met de armen, de zwakken en de kinderen vereenzelvigt. Want Hij zegt immers zelf: 'Wat jullie voor de armen doen, hebben jullie voor Mij gedaan'! Ook al zullen jullie Mij niet altijd wezenlijk, persoonlijk bij jullie hebben, toch zullen jullie altijd armen in jullie midden hebben, die (zo wilde de Heer zeggen) Mij in zekere zin volkomen vertegenwoordigen.
[14] Zo zegt de Heer ook over een kind: 'Wie zo'n kind in Mijn naam opneemt, neemt Mij op'.
[15] Uit dit alles volgt dat mensen, naarmate zij van Gods geest vervuld zijn, elkaar min of meer als 'naasten' moeten beschouwen. De Heer schenkt Zijn geest echter niet aan de rijken van de wereld, maar altijd slechts aan de arme, zwakke en voor de wereld onmondige mensen. De arme is al min of meer van Gods geest vervuld omdat hij arm is, want de armoede is toch een hoofdaandeel van de geest van de Heer.
[16] Wie arm is, heeft in zijn armoede gelijkenis met de Heer, terwijl de rijke dat niet heeft. Deze kent de Heer niet, maar de armen kent Hij. Daarom moeten de armen voor de rijken de naasten zijn, waar deze rijken naartoe moeten komen als ze nader tot de Heer willen komen, want de rijken kunnen zich onmogelijk als de naasten van de Heer beschouwen. In het verhaal van de rijke zwelger heeft de Heer Zelf de oneindige kloof tussen Hemzelf en de rijken laten zien. Alleen de arme Lazarus plaatst Hij in Abrahams schoot, dus als het dichtst bij Hem, de Heer.
[17] Ook geeft de Heer in het geval van de rijke jongeling aan, wie eerst zijn naasten zouden moeten zijn voordat hij weer tot de Heer zou mogen komen om Hem te volgen. En overal stelt de Heer zowel de armen als de kinderen voor als zijn naasten, of ook als Zijn ware vertegenwoordigers. Hen moet de welgestelde liefhebben als zichzelf, maar niet ook meteen zijns gelijken. Want de Heer zei immers dat dit gebod van de naastenliefde gelijk is aan het eerste, waarmee Hij niets anders heeft willen zeggen dan: wat jullie voor de armen doen, dat doen jullie voor Mij!
[18] Dat rijken elkaar niet als naasten moeten beschouwen, wordt duidelijk als de Heer zegt dat de rijken geen rijken te gast moeten vragen en hun geld niet aan rijken moeten uitlenen, en dat Hij de rijke jongeling heeft gezegd zijn goederen niet onder de rijken, maar onder de armen te verdelen.
[19] Maar wanneer een rijke zou zeggen: mijn allernaasten zijn toch mijn kinderen, dan zeg ik: helemaal niet! Want de Heer ontfermde zich toch alleen maar over een arm, langs de weg bedelend kind en sprak: wie zo'n kind in Mijn naam opneemt, neemt Mij op! Met kinderen van rijken heeft de Heer nooit iets van doen gehad.
[20] Om die reden begaat de rijke, wanneer hij angstvallig voor zijn kinderen zorgt, een zeer ernstige zonde tegen de naastenliefde. De rijke zorgt het beste voor zijn kinderen wanneer hij voor een de Heer welgevallige opvoeding zorgt en zijn vermogen niet voor zijn kinderen opspaart, maar het grotendeels aan de armen besteedt. Doet hij dat, dan zal de Heer zijn kinderen opnemen en langs de beste weg leiden. Doet hij dat niet, dan wendt de Heer Zijn aangezicht van hen af, trekt Zijn handen terug en laat hun prilste jeugd reeds over aan de handen van de wereld, hetgeen echter betekent, aan de handen van de duivel. Dan worden het kinderen van de wereld, wereldse mensen, dat wil zeggen dat zij als het ware zelf duivels worden.
[21] Als jullie eens wisten hoe al het stamkapitaal en vooral het onvervreemdbare erfgoed door de Heer op een verschrikkelijke manier tot in de laagste, derde graad van de hel vervloekt zijn, dan zouden jullie van schrik en angst verstarren tot de hardheid van een diamant!
[22] Daarom moeten alle rijken, waar ze ook mogen zijn, dit zoveel mogelijk ter harte nemen, hun hart zoveel mogelijk van hun rijkdom afwenden, en met hun rijkdom zoveel mogelijk goed doen, willen zij aan de eeuwig rokende hel ontkomen. Want er zijn in het hiernamaals twee soorten hellen: een langdurige in duistere oorden, van waaruit slechts onbegrijpelijk smalle wegen leiden en waarop het de wandelaar niet veel beter vergaat dan de kamelen voor het oog van de naald. Er is echter ook een eeuwige hel, waaruit bij mijn weten tot nu toe nog geen paden wegleiden. Laten de rijken, alsook iedereen die zoveel bezit dat hij nog altijd iets voor de armen kan doen, dit ter harte nemen. Hiermee is nu uiteengezet waaruit de eigenlijke naastenliefde bestaat. Zo wordt zij ook hier in de zon geleerd en voortdurend in praktijk gebracht. Hoe dat gebeurt, zullen we in het volgende nader beschouwen.
«« 104 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.