[2] Alleen deze grote geest trok over onze wereld van het ene eind tot het andere en zijn beweging was als die van een zoeklicht, zijn stem rolde als machtige donderslagen en als hij sprak beefde onze wereld tot in haar grondvesten.
[3] Zijn woorden zijn ons bijgebleven en wij hebben ze in ons sterrenschrift bewaard. Jullie kunnen in mijn huis gaan en staan waar je maar wilt, en dit sterrenschrift zal jullie door zijn heldere glans tegemoet stralen en de innerlijke wijsheid van jullie geest altijd opnieuw doen opleven.
[4] Hoe luidt echter de door middel van de vele woorden van deze profetengeest gegeven machtige wenk die hier met de sterren om het altaar opgetekend is? Wie van jullie kan zeggen: ik kan hem niet lezen? Ikzelf heb jullie immers geleerd alle tekens van de sterren te lezen.
[5] Kijken we echter omhoog naar de eindeloze blauwige luchtzee, dan kunnen jullie daar altijd hetzelfde door de grote Schepper opgetekend vinden wat onze hand hier heeft nagemaakt. Hoe luidt deze wenk dus? Luister, ik zal hem voor jullie herhalen: in het midden van de grote binnenplaats van het sterrenpaleis moet jij, oudste, voor de enige God een altaar oprichten en daarop hout dwars over elkaar leggen; het hout moet echter gaaf zijn en een uitstekende geur hebben. Toch mag je dit hout nooit met een werelds vuur aansteken, maar een vuur uit jouw hart moet dit hout doen ontvlammen. Wanneer het hout door het vuur van jouw hart ontvlamd is, ga dan jezelf en de jouwen in het licht van deze vlam doorvorsen om te zien of er in jouw huis iemand in staat is om de woonplaats van God te betreden. Wie zich daartoe in staat acht, moge voor het altaar treden en in de vlam de voorwaarden lezen die hij moet vervullen op de wereld, welke de grote God enkel voor zichzelf en voor zijn kinderen heeft geschapen. Aldus luidt de wenk.
[6] Jullie weten allemaal hoe lang volgens onze nauwkeurige tijdmeter het hout al op het altaar ligt en niemand van ons vermocht het aan te steken, want het ontbrak ons allemaal aan gemoedskracht. Wel weet ik, dat niemand van ons, nadat het hout is neergelegd, het altaar van de Heer ook maar met één vinger heeft aangeraakt en toch is het geheiligde hout nu opeens op een wonderbare manier in brand geraakt. Wat moeten we nu doen?
[7] Ik zeg jullie: laat eenieder, man of vrouw, onderzoeken hoe het met zijn gemoed ten opzichte van God de Almachtige gesteld is. Wie van jullie heeft de moed om het allerhoogste Godswezen met zijn liefde te omvatten? Wie in staat is om alles voor het altaar neer te leggen en niets te behouden dan slechts de liefde van zijn hart voor de almachtige, eeuwig grote God, moge naar voren komen en proberen te lezen wat de vlam aangeeft. Waarlijk, wie daartoe in staat is, heeft een grote weg voor zich, een weg van de grootste vrijheid tot het nederigste knechtschap; een weg van dit volmaakte leven door de dood, een weg van deze hoogste graad van licht naar de grootste nacht en erdoorheen, een weg van hoogste zaligheid en geluk, zoals we die hier allemaal voelen, naar de grootste droefenis, naar de grootste ellende en de grootste nood, een weg van ons ononderbroken welzijn naar en door ondragelijke pijn om langs die weg vol onzekerheid in een nergens bepaalde tijd bij de woning van God te komen. Zalig degene die deze woning ooit kan bereiken en die daar een kind van God kan worden!
[8] Maar wat een weg daarheen! Het zou gemakkelijker zijn om onze wereld, hoe eindeloos groot hij ook mag zijn, helemaal te doorvorsen, dan dit allerhoogste doel te bereiken.
[9] Zoveel kan ik jullie vooraf wel zeggen: voor wie de moed heeft, is de weg niet afgesneden, want waar de Heer, de Almachtige, het ene doet, daar zal Hij ook het andere doen.
[10] Kijk, zo heeft onze oudste gesproken. Met grote kennis van zaken en diepe wijsheid heeft hij zijn woorden gekozen. Daarom zullen we nu eens opletten, wat voor uitwerking deze bij zijn kinderen en kindskinderen hebben teweeggebracht. Denken jullie dat er na zijn afschrikwekkende reisbeschrijving ooit iemand zal besluiten om de weg naar de woonplaats van God op te gaan?
[11] Kijk, geen mannelijk wezen biedt zich deze keer aan. Maar daar komt een wondermooi vrouwelijk wezen naar voren dat tegen de oudste zegt: verwekker van mijn leven door Gods kracht in jou, mijn borst zwelt op van machtige liefde voor de enige God, zonder wiens zichtbare aanwezigheid, die eens mogelijk moet zijn, men zich geen volkomen zaligheid kan indenken. Ik zou graag naar Hem toe willen gaan en een allergeringste dienstmaagd worden in een van Zijn kleinste huisjes, waarvan Hij er zeker oneindig veel zal hebben. Mij schrikt de weg niet af; waar en hoe hij te vinden is, zal de vlam mij tonen. Heb ik daarover zekerheid gekregen, laat mij dan ook gaan volgens de aanwijzing van de grote profeet die in de naam en met de kracht van de almachtige God tot het gehele volk van deze onafzienbaar grote wereld heeft gesproken!
[12] De oudste zegt: kom dan hier voor mij staan, wend je gezicht naar de vlam en lees, wat ze jou te zeggen heeft. Het vrouwelijk wezen gaat voor de oudste staan en leest in de vlam: jouw God en Heer is een God vol liefde en erbarming en Hij zal jou een zacht juk en een lichte last te dragen geven! Wees deemoedig van hart, vergeet de grote pracht van deze wereld en vertrouw je toe aan de almachtige bescherming van de grote God! Hijzelf zal jou onzichtbaar op Zijn eigen handen dragen door een kort materieel leven tot aan Zijn woning, alwaar je het grote kindschap zult ontvangen en eeuwig zult leven in het huis van de almachtige Goddelijke Vader. Heb je, in je liefde tot deze grote God de moed, leg dan je hand op het altaar!
[13] De oudste zegt: wel mijn dochter, je hebt de voorwaarden van Gods grote genade gelezen; wat wil je nu doen? De dochter zegt: ik wil mijn steeds sterker wordende liefde volgen en naar mijn en jouw God toegaan en als ik daar zal zijn dan zal ik, als de Heer het wil, jou gedenken opdat ook jij en nog vele anderen mij mogen volgen. Ik weet wel dat ook deze wereld prachtig is en dat wij altijd kunnen omgaan met de zuivere geesten die een fijner lichaam hebben aangenomen dan het onze. Wij kunnen hun hoge zaligheid zonder veel moeite aanschouwen en deze is van dien aard dat ze voor ons de zaligheid van het natuurlijke leven niet vertroebelt. De zalige geesten van deze wereld hebben immers echt niet veel op ons voor, behalve dan dat zij, als ze willen, omhoog kunnen gaan en zich sneller kunnen bewegen dan wij in onze natuurlijke toestand, want wij kunnen ons niet zoals zij omhoog bewegen naar de ruimten van het sterke licht.
[14] Bedenk daarentegen wat het wil zeggen om een kind van God te heten en te zijn, een kind dat met één oogopslag meer ziet dan wij in talloze grote tijdperken. Daarom zal ik mijn hand dan ook op het altaar leggen en de wonderbare weg opgaan!
[15] Kijk, deze dochter legt haar hand op het altaar en zij is niet meer in het gezelschap te zien! Maar wat gaat het gezelschap nu doen? Dat zullen we bij de volgende gelegenheid zien.
«« 22 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.