[2] Bekijk nu eens zo'n vrouwelijke gestalte van dichtbij; zie eens hoe onbeschrijflijk fijn haar huid is. Kunnen jullie je herinneren op aarde ooit iets met zo'n fijn oppervlak te hebben gezien? Zien jullie op dit lichaam ook maar het kleinste rimpeltje of een oneffenheid ten gevolge van een botje of kraakbeen van het inwendige lichaam?
[3] Kijk, zo blank en glad als een allermooist gedraaide en gepolijste bol, waarop nergens een oneffenheid te zien is die het gevoel voor schoonheid van het oog zou storen, zo blank en glad afgerond is ook overal het lichaam van zo'n vrouw. En er is geen verschil tussen jong en oud, integendeel, hoe ouder hier een vrouw of een man wordt, des te volmaakter ontwikkelen zich hun vormen. Ja, op hoge leeftijd van soms meer dan duizend jaar worden deze mensen zo buitengewoon volmaakt mooi, dat hun ware etherische zielenschoonheid niet meer door de kracht of de macht van het woord kan worden uitgebeeld.
[4] Ja, de schoonheid van zo'n hoogbejaard mensenpaar is hier soms zo buitengewoon groot dat, als zij zich ergens op jullie aarde zouden bevinden, zij werkelijk de hardste stenen als was zouden doen smelten.
[5] Ja, jullie gehele aarde zou niet in staat zijn om een menselijke gestalte van zulk een stralende schoonheid te dragen en daarbij te blijven bestaan. Al zou de aarde de mooie vorm wel meester kunnen worden, dan zou ze toch het voor een aardbewoner onuitsprekelijk en onbegrijpelijk intensieve licht van zo'n mens niet kunnen verdragen. Jullie kunnen met zekerheid aannemen dat zo'n mens hier een grotere massa licht uitstraalt dan menig planetaire zon doet voor het verlichten en verwarmen van haar gehele planetaire gebied.
[6] Jullie zeggen nu: als dat het geval is, vraagt men zich toch af uit welke materie het lichaam van deze mensen bestaat, dat dit kan blijven bestaan in zo'n eindeloos en onberekenbaar allermachtigste overvloed van licht? Wij op aarde weten immers dat in een stralenbundel van de zon, die door de werking van een holle spiegel op één punt geconcentreerd wordt, zelfs de diamant niet bestaan kan, maar al spoedig vervluchtigt; toch is zo'n stralenbrandpunt slechts een minimaal deeltje van de totale lichtsterkte van de zon. Hier echter zou één enkele, niet veel grotere mens dan wij, zo'n intensieve lichtmassa in en om zich heen hebben, dat hij daarmee een hele planetaire zon met al haar planeten in haar wijd uitgestrekte gebieden van een volkomen toereikende lichtsterkte zou kunnen voorzien.
[7] Daarom kan men, lieve vriend en broeder, toch de vraag stellen, uit welke materie moeten zulke mensen dan wel geschapen zijn om zo'n onuitsprekelijk machtige lichtsterkte te kunnen verdragen?
[8] Lieve vrienden en broeders, als jullie hier op deze zon naar zuiver aardse begrippen en verhoudingen oordelen, dan zullen jullie waarschijnlijk nooit tot een goed resultaat komen; maar als jullie de volgende stelregel in acht nemen en zeggen: elke wereld en elke zon heeft haar karakteristieke wetten waaronder zij kan bestaan, dan komen jullie al beduidend dichter bij de waarheid en de grondoorzaak van zo'n bestaan in het licht.
[9] Bovendien hebben jullie soortgelijke verhoudingen al op jullie aarde. Ga maar eens van het ene land naar het andere, van het ene werelddeel naar het andere en van het ene eiland naar het andere, dan zullen jullie daar al zulke aanzienlijke verschillen in levensomstandigheden aantreffen dat jullie je daarover niet genoeg kunnen verbazen. Als jullie daarbij nog in aanmerking nemen dat er zich in alle elementen nog talloze levende wezens bevinden, dan zal het jullie nog duidelijker worden dat het leven zich onder de meest verschillende uiterlijke omstandigheden kan manifesteren en instandhouden. Als dat bij jullie op aarde in materieel opzicht al duidelijk merkbaar is, hoeveel meer zal zo'n regel dan op andere hemellichamen van toepassing zijn.
[10] Er zijn bij jullie massa's dieren die buiten het water geen minuut lang kunnen leven; maar er zijn ook dieren en wezens die slechts onder de grond in het dikke slijk en zelfs enkel en alleen in de stenen hun leven kunnen slijten. Zulke slijkdieren in de onderaardse peilloze diepten zijn jullie tot nu toe (omstreeks 1850) nog geheel onbekend, maar steendiertjes zoals bijvoorbeeld de steenvlieg, de steenspin, de steenbij, steenpadden en dergelijke zijn door de natuuronderzoekers op aarde hier en daar al ontdekt; alleen weten zij nog niet dat dergelijke diertjes zich in de steensoorten zelf produceren doordat de levenskrach-ten, die ook in de stenen werkzaam zijn, zich bundelen en zich als intelligenties op een natuurlijke manier tot vormen ontwikkelen volgens de ordening die de Heer in hen heeft gelegd.
[11] Ja, als jullie de zaak eens in een helder daglicht zouden stellen, dan zouden jullie ontdekken dat al het gesteente, ja het gehele wezen van jullie aarde niets anders is dan stevig samengeklonterde materie, die ontstaan is uit louter afgelegde dierlijke lichamen of levenslarven. Ook zouden jullie zien dat deze oerlevenskracht daar waar ze wat vrijer geworden is, weer actief wordt en dat zij uit de lichtere, haar omgevende materie weer een nieuwe vorm ontwikkelt waarin zij zich enige tijd ophoudt om dit eerste oerleven in deze nieuw ontstane vorm krachtig te versterken.
[12] Kijk, zo'n wezen kan dan in zulke materie goed bestaan, maar zouden jullie het in de vrije atmosferische lucht brengen dan zou het binnen enkele minuten bezwijken. Omgekeerd zou het ook die wezens vergaan, die enkel de vrije atmosferische lucht als levenselement hebben. Maar wanneer jullie, die slechts in de atmosferische lucht kunnen leven, je in de buitengewoon lichte ether zouden begeven, zal het jullie precies zo vergaan als een vis die jullie uit het water halen en op het droge leggen.
[13] Zo zijn er ook in de regionen van de ether massa's levende wezens die voor jullie onzichtbaar zijn. Deze kunnen slechts in de ether leven, niet in de lucht en nog minder in dichtere materie. Wezens echter die in staat zijn om in de ether te leven, zijn ook in staat om steeds meer in het licht te leven. Ze hebben weliswaar voor jullie onzichtbare lichamen, maar desondanks bestaan ze, en wel in zulke oneindige aantallen, dat jullie je daarvan eeuwig nooit enig begrip kunnen vormen.
[14] Zo moeten jullie je deze mensen dan ook niet met een grofstoffelijk lichaam voorstellen, maar buitengewoon etherisch zacht en fijnstoffelijk, en in die hoedanigheid kan het licht in haar grootste intensiteit hen dan ook niet meer schaden.
[15] Zulke verhoudingen zijn er ook in het werkelijke geestenrijk, waar geesten zijn die buitengewoon traag en duister zijn en daarom hun leven ook slechts in de dichtste, binnenste delen van de aarde kunnen slijten. Dan zijn er geesten die wat lichter zijn en daarom dan ook de hogere delen van de aarde evenals de wateren bewonen, waar zij huishouden en hun leven slijten. Dan zijn er geesten die in de onderste luchtregionen leven en daar hun gang gaan. Verder zijn er geesten, natuurlijk weer volmaakter van aard, die de hogere, meer zuivere luchtregionen, zo ongeveer vanaf de gletsjers bewonen. Dan zijn er nog geesten die de eerste regionen van de ether bewonen en dan geesten die de hoogste en meest vrije etherregionen en de uitgestrekte vrije ruimten tussen de hemellichamen bewonen, en tenslotte zijn er de allervolmaaktste geesten die de hoogste sferen van de zonnen, het eeuwige licht, bewonen. De geesten van beneden naar boven kunnen elkaar niet zien, of duidelijker gezegd: de geesten van een lagere trap kunnen die van een hogere trap niet zien, maar wel is het omgekeerde mogelijk en volgens de ordening ook gangbaar.
[16] Dat is ook noodzakelijk, want zouden de lagere, onvolmaaktere geesten de hogere, volmaaktere kunnen zien, dan zouden ze daardoor in hun vrijheid belemmerd worden. De volmaaktere echter moeten de onvolmaaktere kunnen zien, opdat zij deze altijd naar behoren kunnen beschermen.
[17] Uit deze beschouwing, denk ik, moet het jullie wel duidelijk worden hoe deze mensen hier in zo'n lichtintensiteit heel goed kunnen bestaan.
[18] Jullie hebben weliswaar voorheen de door een holle spiegel veroorzaakte uitwerking op de stralen van de zon aangehaald, maar ik zeg jullie: het is waar dat het hoogst intensieve lichtpunt dat door een holle spiegel ontstaat, zo'n grote kracht in zich heeft dat het materie kan oplossen; maar waar komt dan die straal vandaan? Nergens anders dan van het door de holle spiegel opgevangen beeld van de zon, dus tenslotte toch van de holle spiegel. Nu zou men toch kunnen vragen: hoe kan deze straal wel de diamant vernietigen, terwijl toch de veel gemakkelijker te vernietigen materie van de holle spiegel zelf niet de minste schade lijdt?
[19] Een nog grotere vraag zou zijn: te oordelen naar het oplossend vermogen van de lichtsterkte van een brandpunt uit een holle spiegel, moet de zon op haar etherische lichtoppervlak wel zo'n buitengewoon oplossende kracht bezitten, dat een nog veel groter hemellichaam dan jullie aarde, ogenblikkelijk als een waterdruppel op witgloeiend ijzer zou verdampen, zodra het zo'n glanzend zonnelichtoppervlak slechts tot op zo'n ettelijke duizend mijlen zou naderen.
[20] De zon zelf is echter ook een dichte materiële, weliswaar immens grote klomp. Hoe is het dan mogelijk dat deze klomp niet onmiddellijk door de oneindig sterk oplosbare kracht vernietigd wordt? Kijk, waarom de zon zelf heel goed kan bestaan en ook andere wezens op haar, vinden jullie uitgebreid uitgelegd in de eerste inleiding tot de zon, die jullie door de Heer Zelf is meegedeeld. Ik zeg jullie dus hier alleen nog dat het licht van een stralend lichaam altijd naar buiten, maar nooit naar het stralende lichaam terug met zo'n vernietigende kracht werkzaam is.
[21] Jullie weten echter dat we ons hier op een centrale zon bevinden, waarop het licht in een onmeetbare intensiteit thuis is. Om die reden is hier ook alles zo hoogglanzend gepolijst, opdat daardoor al het op de voorwerpen inwerkende licht, ondanks zijn immense intensiteit, nagenoeg tot op de laatste druppel wordt teruggeworpen en daardoor niet in een vernietigende wisselwerking met de objecten kan treden.
[22] En zie nu, juist om die reden is ook de huid van deze mensen zo onuitsprekelijk zacht en zijn hun vormen zo volmaakt mogelijk afgerond. Daardoor wordt het op hen vallende licht vlug teruggeworpen, zodat het onmogelijk vernietigend op hen kan inwerken, evenmin als het van de holle spiegel uitstralende licht op de holle spiegel zelf vernietigend kan inwerken, omdat het door zijn sterk glanzende, gepolijste oppervlak wordt teruggeworpen. Wel moet zich het glanzende oppervlak van een lichaam richten naar de graad van de op hem vallende lichtsterkte.
[23] Daaruit blijkt dan echter dat op elke wereld het in vormen gehulde leven onder de daartoe vereiste wetten heel goed denkbaar is.
[24] Ik denk dat we aan dit onderwerp niet veel woorden meer hoeven te besteden, want jullie kunnen uit dit alles wel voldoende opmaken dat ten eerste zelfs een centrale zon, ondanks al haar lichtintensiteit, nog heel geschikt is om vrij levende wezens te dragen, en ten tweede het bijna voor de hand ligt dat de menselijke wezens die op zo'n wereld leven, heel zacht en mooi moeten zijn omdat zij daarzonder op zo'n wereld niet zouden kunnen bestaan. - Nu we dit weten, kunnen we ook wel met deze buitengewoon mooie mensen nader in contact treden.
«« 57 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.