Gemeenschappelijke geest en tegelijkertijd afzonderlijke geest. Waarom is de algemene vorm van een hemelse vereniging de menselijke?

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 66 / 127 »»
[1] Hoe men echter in zekere zin nog een gemeenschappelijke geest kan zijn terwijl men op zich eigenlijk een afzonderlijke geest is, dat zullen we, zoals gezegd, met nog een paar duwtjes proberen duidelijk te maken. Eén duwtje vindt men allerduidelijkst in een uitspraak van de Heer Zelf, waarin Hij zegt:
[2] 'Ik ben de wijnstok, en jullie zijn de ranken'. Wat wil dat zeggen? Hoe past dat in onze begrippen? De Heer is de meest eigenlijke 'gemeenschappelijke Geest', omdat in zekere zin iedere afzonderlijke mensen- en engelengeest een volmaakt evenbeeld van Hemzelf is en de talloze geesten samen als één geheel weer volkomen gelijk zijn aan die ene Geest van God. Zoals het echter bij de Heer ten opzichte van iedere afzonderlijke geest en ten opzichte van alle geesten als geheel het geval is, zo is het eveneens bij de mensengeesten onderling.
[3] Die mensengeest die door zijn liefde, deemoed en wijsheid het dichtst bij de Heer staat, is al steeds meer een gemeenschappelijke geest, omdat zijn liefde, deemoed en wijsheid al vele andere geesten in zijn sfeer hebben getrokken en sommigen nog voortdurend blijven aantrekken, ook al leven zulke gemeenschaps-geestmensen allang niet meer lichamelijk op aarde. Zoiets manifesteert zich in de geestelijke wereld als een vereniging, die zo gevormd is, weliswaar in haar meest uitgedijde omvang, dat de specifieke gemeenschapsgeest op zich een zelfstandige persoonlijkheid is.
[4] Maar men zou hier kunnen vragen: hoe krijgt zo'n vereniging nu juist de gestalte van zo'n gemeenschapsgeestmens? Hij zou er toch ook wel als een bewoonbare wereld kunnen uitzien. Waarom moet dan juist de gestalte van een mens in het hoge rijk der geesten de basisvorm van een voor hemelse wezens bewoonbare vereniging zijn?
[5] Om deze vraag geheel begrijpelijk te beantwoorden, moet ik jullie erop attent maken dat de voor jullie natuurlijke, bewoonbare werelden eigenlijk op zich niets anders zijn dan, ten minste in jullie ogen, chaotische conglomeraten van zielen en nog eens zielen die in de oertijd aller tijden als geordende omhulsels van de geesten uit God bij de algemene val van de ene grote gemeenschappelijke geest noodgedwongen mee moesten vallen. Uit deze zielen of geestelijke omhulsels zijn toen pas door de erbarmende en eindeloze wilskracht van de Heer de werelden zoals ze zijn geschapen, en ze zijn er nu opdat deze zielen na een wijs uitgestippelde opeenvolging van fasen weer met hun geesten verenigd mogen worden.
[6] Kijken jullie nu echter naar al die nauwelijks te tellen voorfasen en vragen jullie je aan de hand van wat jullie nu weten eens af wat het doel is van zo'n trapsgewijs voortschrijden, dan zal jullie bij de eerste de beste aanschouwing van iedere willekeurige mens het antwoord gegeven worden.
[7] Wat is dus de mens? Hij is in zijn volmaakte, aan God gelijke gestalte in zekere zin een gemeenschappelijk leven van talloze voorafgegane, afzonderlijke levens, dat bij het steenmos zijn eerste levenstekenen begon te ontwikkelen, zich daarna door het gehele plantenrijk heen werkte, vanuit de plantenwereld overging in de dierenwereld en zich vanuit de gezamenlijke dierenwereld pas tot de volmaakte mensenvorm ontwikkelde.
[8] In de mens begint dus voor het eerst het wezen van alle vroegere verscheurde zielen en geesten haar oorspronkelijke vorm te herwinnen. Daarom is het toch heel natuurlijk dat er in het rijk van de volmaakte geesten in diepste wezen geen andere vormen kunnen bestaan dan juist de oorspronkelijke vorm van de op God lijkende mens.
[9] Zo is dus een vereniging in de gestalte van een mens de juiste vorm en kan zij in de ware en meest volmaakte betekenis een heerlijke bewoonbare wereld voor geesten genoemd worden, omdat deze vorm op zich met alle afzonderlijke delen van de mens overeenstemt en derhalve geen bewoner van zo'n wereld hoeft te zaaien en daarna te oogsten. Hij vindt in zo'n volmaakte wereld zijn juiste plaats, die hem alles geeft wat hij ook maar nodig heeft, zoals ook een zenuw in het menselijk lichaam niet voor zichzelf hoeft te zaaien en te oogsten om zich met die oogst te voeden, want precies op de plaats waar hij zich in het lichaam bevindt, is voor hem al voor alles gezorgd en hoeft hij niets anders te doen dan te leven en te genieten.
[10] Ik denk, dat dit tamelijk uitgebreide duwtje jullie toch veel duidelijk kan maken. Er is nog slechts één moeilijkheid, en wel met betrekking tot het aanschouwen van het gemeenschappelijke geestelijke in één persoon uit de sfeer van de Heer, en voor deze moeilijkheid zullen we nog één duwtje geven. Men kan zich namelijk afvragen hoe het mogelijk is dat een afzonderlijke geest als eenheid in staat kan worden gesteld om als zodanig een hele geestelijke veelheid slechts als één persoonlijkheid voor zich te zien.
[11] Dat is een tamelijk moeilijk punt, maar zoals gezegd, zal een stevig duwtje alles wel weer in het juiste evenwicht brengen. Maar om dit duwtje zo efficiënt mogelijk te maken, zullen we eerst teruggrijpen op de natuurlijke wereld. Luister dus!
[12] Kunnen jullie de gehele aarde overzien? Jullie zeggen: geenszins, want haar oppervlak is zo uitgestrekt dat het onmogelijk is, het te overzien. Goed, zeg ik; maar waarom kunnen jullie dan wel de veel grotere zon overzien? Jullie zeggen: omdat ze zo ver van onze ogen verwijderd is, dat alle van haar gehele oppervlak uitgaande stralen, vanuit een bepaalde hoek in ons oog vallen, waardoor dit ten gevolge van zijn bouw deze stralen gemakkelijk kan opnemen. Welnu, we hebben de zaak alvast zo volledig mogelijk belicht.
[13] Kijk, zoals er in de natuurlijke wereld verschijnselen zijn waarvan men kan zeggen: dit ligt dichtbij, maar dat ligt ruimtelijk veraf, zo komen er in de geestelijke wereld ook verschijnselen voor waarbij een object zich tot op grote afstand terugtrekt. En al zou dit op zich nog zo groot zijn, en uit een ontelbare geestelijke veelheid bestaan, dan nog zal het op de geestelijke afstand toch als één enkel concreet wezen gemakkelijk te overzien zijn.
[14] Maar de geestelijke afstand is, naar het schijnt, niet van dezelfde aard als de natuurlijke, waarbij de voorwerpen die het oog als veraf ziet, ruimtelijk ook werkelijk zo ver weg zijn. Geestelijk gezien zijn de dingen die ruimtelijk veraf lijken te staan, niet ver van het oog van de beschouwer verwijderd; zij kunnen echter even dichtbij zijn als de dingen die van heel dichtbij te zien zijn, want voor de geest heeft het begrip afstand eigenlijk weinig betekenis. Daarentegen kunnen vaak voorwerpen die heel dichtbij lijken te liggen, toch heel ver verwijderd zijn; dan ziet men deze weliswaar alsof ze tastbaar nabij zijn, maar desondanks zijn ze, zoals gezegd, geestelijk buitengewoon ver weg.
[15] Jullie zeggen: dat klinkt nogal raadselachtig, maar dan zeg ik: niets is minder waar; nog een kleine wenk erbij en het raadsel zal geheel opgelost voor jullie liggen. De vraag is:
[16] Wanneer is men in de geest van ieder ander wezen het verst verwijderd? Zeker slechts dan, wanneer men zich in de onmiddellijke nabijheid van de Heer bevindt, want tussen Hem en ieder ander wezen bevindt zich voortdurend een eeuwig onoverbrugbare kloof. Toch is men daarentegen in de naaste sfeer van de Heer weer alle dingen in hun saamhorigheid het meest nabij, omdat de Heer daarin alles in alles is.
[17] Jullie waren echter op jullie eerste geestelijke zon rechtstreeks in de sfeer van de Heer. Hoe moesten dientengevolge alle verenigingen van hemelse geesten zich tegenover jullie gedragen? Heel duidelijk en begrijpelijkerwijze onmogelijk anders dan heel ver van ons afstaand. Toch hebben jullie hen ook gezien alsof ze vlakbij waren.
[18] Dat komt in hoofdzaak, omdat de Heer alles in alles is en omdat de ogen van iedere geest in de sfeer van de Heer gelijk zijn aan die van de onmondige kindertjes, die niet zelden naar de maan en de sterren grijpen alsof zij werkelijk in hun nabijheid zouden zijn, terwijl ze zich toch, zoals jullie weten, steeds op dezelfde grote afstand bevinden.
[19] Ik denk dat nu het probleem met betrekking tot de geestelijke zon, zoals jullie die in de sfeer van de Heer het eerst hebben gezien, opgehelderd zou moeten zijn. Dus zullen we weer wat verder rondkijken in het geboomte, op de velden en in de tuinen van deze, met jullie zon overeenstemmende eigenlijke geestelijke zon, en eveneens met haar zeer jeugdige bewoners nader kennismaken. De dichtstbijzijnde tuin die we voor ons zien, zal ons voor dit doel ook het eerst opnemen.
«« 66 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.