[2] De kinderen zeggen: ach lieve, verheven leraar, wat de twijfels betreft, die hebben we nu nog meer dan voorheen, want kijk, noch ons standvastige willen noch ons meest levendige geloof noch al onze diepzinnigste, op God de Heer berustende gedachten, noch onze sterke wil tot liefhebben, hebben resultaat gehad. Als er een God en Heer zou bestaan, dan zou Hij zich toch op de een of andere manier aan ons geopenbaard moeten hebben, want kijk, tenslotte hebben we ons allen verenigd en zijn van het vaste geloof uitgegaan dat er een heilige, goede, lieve God en Vader zou moeten bestaan. We hebben Hem met al onze liefde omvat en Zijn naam, die jij ons hebt bekendgemaakt, geroepen, waarbij we zeiden: ach liefste, heilige Vader Jezus, kom, kom toch bij ons, verhoor ons kinderlijke smeken en laat ons zien dat U bestaat en ons ook liefhebt zoals wij U liefhebben! En zie, lieve, verheven leraar, zo riepen wij geruime tijd, maar er was geen spoor van de een of andere hemelse Vader te bekennen. Het was allemaal tevergeefs en daarom zijn we er nu volkomen van overtuigd dat er buiten jullie, verheven leraren, geen andere hogere leraar of God bestaat.
[3] We willen daarmee weliswaar nog niet beweren dat onze twijfels rechtstreeks op vaste gronden zijn gebaseerd, maar we kunnen met zekerheid aannemen dat na al het vergeefse, moeizame zoeken naar het bestaan van God, eerder twijfels dan een vast geloof opkomen.
[4] Maar daar zien we ook die ene, die zich van ons heeft afgezonderd om enkel met de liefde de Heer te zoeken; heeft ook hij niets gevonden?
[5] De leraar zegt: mijn lieve kindertjes, daarop kan ik jullie voorlopig nog niet met ja of nee antwoorden. Maar de kinderen vragen de leraar weer: lieve verheven leraar, wie is dan toch die vreemde eenvoudige man daar, waar die ene uit ons midden zo mee bezig is en die hij zo liefdevol aankijkt? Is misschien zijn aardse vader hier aangekomen?
[6] De leraar zegt: lieve kindertjes, dat is alweer iets, waarover ik jullie niets kan zeggen. Wat jullie voorlopig wel mogen weten, is dat die eenvoudige man echt uitzonderlijk wijs is. Daarom moeten jullie heel goed opletten als hij eventueel over het een of ander met jullie zou willen spreken.
[7] De kinderen zeggen: ach lieve verheven leraar, kunnen zulke heel eenvoudige mensen dan ook wijs zijn? Want kijk, we hebben tot nu toe ervaren dat leraren, jij inbegrepen, naar mate ze wijzer werden, er ook steeds verhevener en stralender uit zagen. Maar die man ziet er helemaal niet verheven of stralend uit. Hij is juist veel eenvoudiger en gewoner dan jij. Daarom lijkt het ons wat vreemd dat hij zo uitzonderlijk wijs zou zijn.
[8] De leraar zegt: ja lieve kinderen, bij de innerlijke allerdiepste wijsheid komt het helemaal niet meer op uiterlijke glans aan maar daar geldt: hoe meer glans van buiten, des te minder licht van binnen, maar hoe meer licht van binnen, des te minder glans van buiten. Ga maar naar hem toe en vraag hem iets en jullie zullen je er meteen van kunnen overtuigen, hoe wijs hij is.
[9] Nu gaan de kinderen naar de Heer toe en vragen Hem, nog niets vermoedend: zeg lieve eenvoudige man, zou je ons willen toestaan om jou iets te vragen?
[10] De Heer zegt: o graag, van ganser harte, Mijn lieve kindertjes! Vraag maar, dan zal Ik wel een antwoord weten te vinden. De kinderen zeggen tegen de Heer: nu je ons hebt toegestaan om je iets te vragen, vragen we jou juist naar datgene wat ons allemaal het meest ter harte gaat. Kijk, we zoeken en proberen al geruime tijd op alle mogelijke manieren te bewijzen of er al dan niet een God bestaat, die een buitengewoon goede Vader in de hemel zou zijn voor alle mensen, die waar dan ook leven. We kunnen echter deze Vader nergens op het spoor komen en onze leraar zelf wil of kan ons hierover ook niets wezenlijks zeggen. Hij heeft ons echter wel gezegd dat jij echt buitengewoon wijs zou zijn. Daarom zouden we graag van jou willen horen of er al dan niet zo'n God en Vader bestaat. Als jij daarover ook maar iets weet, zeg het ons dan toch. We zullen heel oplettend naar je luisteren en aan ieder woord dat uit jouw mond komt graag de grootst mogelijke aandacht besteden.
[11] De Heer zegt: ja mijn lieve kindertjes, nu hebben jullie Mij wel een erg moeilijke vraag gesteld, die Ik jullie nauwelijks zal kunnen beantwoorden, want zeg Ik tegen jullie, zo'n God en Vader bestaat, dan zullen jullie zeggen, met dat antwoord zijn we niet tevreden zolang we Hem niet zien. En als jullie dan zeggen, laat ons de Vader zien, wat moet Ik dan tegen jullie zeggen? Ik zou met mijn vinger ergens heen kunnen wijzen, maar jullie zouden niets waarnemen; want waarheen Ik ook zou wijzen, jullie zouden toch nooit jullie God en Vader vinden. Maar als Ik tegen jullie zou zeggen: kinderen, de Vader bevindt Zich hier in jullie midden! Zouden jullie dat dan wel geloven?
[12] Zouden jullie niet vragen: waar is Hij dan? Is Hij een van de leraren in deze grote zaal? En als Ik dan tegen jullie zeg: o nee, mijn lieve kinderen! Wat zullen jullie dan doen? Jullie zullen Mij met grote ogen aankijken en zeggen: kijk, die man houdt ons voor de gek. Als het niet een van de vele leraren is, wie is het dan? Jij zult het toch niet zijn? Want zo gewoon, eenvoudig en glansloos als jij bent, kan de meest verheven Hemelvader er toch niet uitzien!
[13] En wanneer jullie Mij dan zo'n antwoord hebben gegeven, wat moet Ik jullie daar dan weer op antwoorden? Daarom moeten jullie Mij maar iets anders vragen, want het beantwoorden van deze vraag schijnt nog niet zo echt te willen lukken.
[14] De kinderen zeggen: o lieve wijze man, kijk, zo gaat dat niet. Aan de beantwoording van een andere vraag is ons niets gelegen; maar ons is er alles aan gelegen om te weten of er wel of geen hemelse Vader bestaat. Bestaat er echter een Vader in de hemel, dan zijn we allemaal overgelukkig; bestaat er geen, dan is het alsof we geen van allen grond onder de voeten hebben en niet weten waarvoor, waardoor en waarom? Daarom, als het jou mogelijk is, geef dan een antwoord op de eerste vraag; dat vragen wij jou allemaal heel nadrukkelijk.
[15] Want dat jij een heel wijze man bent, hebben we al uit jouw ontwijkende antwoord opgemaakt. Breng ons daarom tenminste een paar schreden dichter bij die ene Vader, want er moet er zeker een zijn. Dat merken we aan ons grote verlangen naar juist deze hemelse Vader, dat des te sterker wordt naarmate Hij zich achter onze kinderlijke twijfels wil verbergen.
[16] Als Hij helemaal niet zou bestaan, waar zou dat verlangen in ons, dat toch even levend is als wijzelf, dan vandaan komen? Met het verlangen moet immers ook de zekerheid over het bestaan van een hemelse Vader groeien!
[17] De Heer zegt: nu Mijn lieve kinderen, jullie halen Mij nu juist de woorden uit de mond! Werkelijk, in het verlangen ligt een heel sterk bewijs, maar wat is dan het gevolg van het verlangen? Is het niet zo, Mijn lieve kindertjes, dat het gevolg zal zijn dat men zich zekerheid wil verschaffen over hetgeen waarnaar men verlangt. Jullie zeggen, dat is een goed antwoord. Maar nu vraag Ik jullie: wat is dan de reden van het verlangen? - Jullie zeggen het Mij, het is de liefde tot datgene waarnaar men verlangt.
[18] Wanneer men echter iets wezenlijk en waarheidsgetrouw wil aanschouwen, is het dan wel voldoende om slechts bij het verlangen en het gevolg daarvan te blijven stilstaan? Jullie zeggen Mij: o nee, lieve man van heel grote wijsheid, dan moet men naar de oorsprong zelf teruggaan. Kondigt zich daar de grote waarheid niet aan, dan is alles bedrog; kondigt zij zich daar wel aan, dan is men tot de levendige overtuiging gekomen dat zij eeuwig nooit ergens anders dan slechts in haar oorsprong zelf te herkennen en te aanschouwen is.
[19] Kijk nu eens hier kindertjes! Deze ene broeder van jullie ging deze weg, en hij heeft de Vader gevonden! Vraag hem waar Hij is en hij zal de Vader met de vinger aanwijzen!
[20] Nu richten de anderen zicht naar die ene en verlangen van hem dat hij de Vader aanwijst. En deze ene zegt: och mijn lieve broeders, kijk daar, Hij, die jullie voor eenvoudig en gewoon hielden, Hijzelf is degene die jullie zo lang tevergeefs hebben gezocht; Hij is de goede, lieve hemelse Vader - heilig, boven alles heilig is Zijn naam! Geloof mij maar, want ik heb Zijn heerlijkheid reeds aanschouwd. Geloof echter niet omdat ik het jullie zeg, maar nader Hem allen met jullie harten en dan zullen jullie Hem even waarachtig en heerlijk vinden als ik Hem gevonden heb!
[21] Kijk, nu ze de Vader herkennen, roepen de kinderen allemaal als uit een mond: o Vader, Vader, Vader!!! U bent het, ja, U bent het, want we hadden in Uw nabijheid al zo'n sterk vermoeden! Omdat we U echter gevonden hebben, vragen wij U om U nooit meer voor ons te willen verbergen, opdat wij U niet meer zo moeizaam moeten zoeken!
[22] En de Heer zegt: amen, kindertjes, van nu af aan zullen jullie gezichten nimmer meer van Mij worden afgewend! Ook al zal Ik niet steeds zoals nu onder jullie verblijven, toch zal Ik in gindse zon, die voor jullie schijnt, aanwezig zijn! Wat jullie verder nog over Mij moeten weten, zal jullie leraar jullie vertellen.
«« 75 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.