[2] We weten dat de Heer aan iedere geest een vrije wil heeft gegeven en dus ook de vrije gedachte waarmee deze vrije wil belicht kan worden. Deze gedachte in de geest is eigenlijk het gezichtsvermogen en het licht van de geest, waarmee hij de dingen in hun natuurlijke sfeer kan zien.
[3] Naast dit licht, dat iedere geest wezenlijk van God ten eigendom heeft gekregen, heeft hij ook nog een tweede vermogen om een meest innerlijk, allerheiligst licht van God op te nemen; maar niet door middel van zijn oog maar via het oor, dat eigenlijk ook een oog is. Weliswaar geen oog ter opname van uiterlijke verschijningsvormen, die worden voortgebracht door de almachtige wil van de Heer, maar een oog voor het opnemen van het zuiver geestelijke licht uit God, namelijk het woord van God.
[4] Jullie, met je nog natuurlijke geaardheid, kunnen al begrijpen, als jullie er tenminste enigszins acht op slaan, hoe groot het verschil is tussen hetgeen jullie met de ogen zien, en daarnaast met de oren horen. Met jullie ogen kunnen jullie slechts natuurlijke beelden zien, maar met jullie oren kunnen jullie stralen uit de meest innerlijke, goddelijke diepte opnemen.
[5] Jullie kunnen de taal der geesten in de harmonie der klanken horen of beter gezegd: jullie kunnen de geheime vormen van de meest innerlijke, geestelijke schepping reeds uiterlijk materieel met jullie vleselijke oren vernemen. Hoe ver staat het oog dan achter bij het oor!
[6] Kijk, zo is het ook met de geest. Hij is dankzij zijn geaardheid in staat om tweeërlei zaken op te nemen, namelijk het uiterlijk figuratieve en het innerlijk wezenlijk ware.
[7] Aan dit dubbele schouwen ligt het geheim van de vrije wil ten grondslag.
[8] Ieder mens, hetzij zuiver geestelijk hetzij nog met materie omhuld, hangt door dit vermogen heel natuurlijk tussen een uiterlijk en een innerlijk. Hij kan daarom steeds een talloze hoeveelheid uiterlijke vormen aanschouwen, maar kan ook tegelijkertijd evenveel van de innerlijke, zuiver goddelijke waarheid in zich opnemen.
[9] Met het licht van buiten neemt hij van alles wat hij ziet slechts de uiterlijke vorm op en kan in zichzelf, juist door de opname van deze vormen, de schepper van zijn gedachten zijn.
[10] Met deze gedachten kan hij ook de hem vrij ter beschikking staande wil in beweging zetten, hoe en wanneer hij wil.
[11] Gebruikt hij dat andere oog van het innerlijke goddelijke licht niet, maar neemt hij genoegen met de vormen en houdt hij zich slechts daarmee bezig, dan is hij een mens die zich kennelijk zelf bedriegt, want de vormen blijven voor hem immers lege verschijnselen zolang hij daarvan de diepe betekenis niet kan vatten.
[12] Wanneer een mens echter ook tegelijkertijd met het van de Heer ontvangen innerlijke licht, wanneer hij maar wil, het innerlijk van de vormen aanschouwt, maar daarbij veinst en iets heel anders over de uiterlijke vormen weergeeft dan haar hoge betekenis die hij met het innerlijke geestelijke oog, dat het oor is, ziet, dan geeft hij van de uiterlijk waargenomen vormen toch duidelijk een vals getuigenis.
[13] Nu hebben we al tot in de wortels uiteengezet wat in diepste wezen 'een vals getuigenis geven' is. Maar in hoofdzaak komt het er weer op aan, dat de mens over de goddelijke waarheid in zichzelf niet anders moet spreken dan hij haar in zichzelf waarneemt.
[14] Maar in het allerdiepste innerlijk verhoudt de zaak zich als volgt: de liefde is gelijk aan het innerlijk aanschouwde waarheidslicht rechtstreeks uit God en de wijsheid is gelijk aan het uitstralende licht uit God door alle oneindige eeuwige ruimten.
[15] Wanneer echter iemand de liefde heeft en deze niet aanwendt, maar in plaats daarvan met zijn uiterlijke licht en zijn door dit licht gedeelde wil de voortdurend verder naar buiten in de oneindigheid uitgaande stralen grijpt, dan wordt hij steeds zwakker, maar ten gevolge van zijn naar alle kanten uitwaaieren geestelijk gezien steeds verwaander en ook steeds minder ontvankelijk voor het inwendige liefde- waarheidslicht uit God.
[16] Als dat het geval is dan gaat die mens steeds minder op God lijken en geeft daardoor met elk atoom van zijn wezen een volslagen vals getuigenis van het goddelijke Wezen, wiens volkomen evenbeeld hij zou moeten zijn.
[17] Wie derhalve het goddelijke woord verneemt, het niet volgt, maar slechts volgt wat zijn uiterlijke ogen behaagt en waardoor zijn zinnelijke wil wordt geprikkeld, geeft met elke stap die hij doet, met elk woord dat hij spreekt en met elke handbeweging die hij maakt, een vals getuigenis. Al zou hij ook de zuiverste goddelijke waarheid, het zuivere woord van het evangelie willen spreken, dan liegt hij toch en geeft de Heer een vals getuigenis omdat hij niet volgens het woord en volgens de waarheid handelt.
[18] Als iemand bidt en zijn aandacht op God richt, maar niet volgens het woord van de Heer leeft, dan is hij een leugenaar, zowaar hij leeft. Zijn gebed is dan slechts een uiterlijke vorm, waarvan de innerlijke waarde geheel en al verloren gaat omdat het innerlijke, goddelijke licht niet wordt gebruikt om het inwendige van deze uiterlijke vorm te verlichten en te verlevendigen.
[19] Precies zo is het wanneer iemand met de grootste verrukking een ster beschouwt. Wat heeft hij aan al die verrukking en beschouwing als hij de ster niet van heel dichtbij als een wonderbaarlijke wereld kan aanschouwen? Hij lijkt dan op een hongerige voor een afgesloten broodkast. Hij kan deze broodkast nog zo verlangend en vererend beschouwen, maar wordt hij daardoor verzadigd? Zeker niet, want zolang hij niet in het brood kan bijten en het niet in zijn maag kan opnemen, heeft hij niets aan alle beschouwing, verering en verrukking van de broodkast.
[20] Maar hoe kan men de broodkast van de ware gelijkenis met God dan in zichzelf openen en zich verzadigen? Zeker niet anders dan door het in zichzelf aanwezige innerlijke middel zodanig aan te wenden, dat men zich naar de van God vernomen waarheid richt. Dat men verder van de van buitenaf aanschouwde vormen slechts datgene voor daadwerkelijk gebruik opneemt, wat men en in hoeverre men dat als volledig in overeenstemmende gelijkenis met het innerlijke licht, dus goddelijk waar heeft bevonden. Zodra dat niet het geval is, is alles wat de mens doet en onderneemt een vals getuigenis over de innerlijke goddelijke waarheid en dus een pure leugen tegenover iedere medemens.
[21] Daarom spreekt de Heer: 'Wie bidt, moet in de geest en in de waarheid bidden' en Als jullie bidden, ga dan in jullie kamertje' en verder: 'Denk er niet over na wat jullie zullen zeggen, want op het juiste moment zal het jullie in de mond gelegd worden'.
[22] Hier worden kennelijk de uiterlijke gedachten bedoeld, die op zich al geen waarheid zijn omdat ze gedachten zijn; want de waarheid is volkomen innerlijk, is het motief tot handelen naar Gods woord en dient zich altijd eerder aan dan een erop volgende loze gedachtestroom.
[23] Daarom zou iedereen zich ook naar deze innerlijke waarheid moeten richten en volgens haar werken. Hij zal zo zijn gedachten steeds meer werkzaam met dit innerlijke licht verbinden en daardoor innerlijk tot eenheid en dus tot goddelijke gelijkenis komen, waarin het hem dan voor eeuwig onmogelijk wordt om nog te liegen.
[24] Maar dat dan ook eenieder die anders spreekt dan hij denkt en anders handelt dan hij spreekt en denkt, een leugenaar is, is vanzelfsprekend; want zo iemand is al helemaal in de alleruiterste, grofste materie begraven en heeft zijn geest haar gehele goddelijke vorm ontnomen. Aldus wordt ook aan de leerlingen hier dit gebod naar zijn meest innerlijke betekenis uitgelegd. Daar we dit nu weten, kunnen we ons meteen verder naar de negende zaal begeven.
«« 86 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.