De roep van Robert. De komst van Jezus. De afgescheiden ziel vindt weer vaste grond

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 13 / 150 »»
[1] Robert zegt verder: 'Dat eigenaardige landschap komt steeds dichterbij! Die ene berg, waarop de grootmeester van de schitterendste moraal staat, is nog tamelijk hoog. Hij zou wel enkele honderd voet hoog kunnen zijn en is aan de ene kant echt rotsachtig en ontoegankelijk Maar de andere omliggende heuveltjes zou men best voor wat grotere hopen zand kunnen houden, waarvan de grootste nauwelijks dertig voet hoog zijn. Ook de belichting van dit heuvelachtige landschap is eigenaardig. De heuvels zien er uit alsof ze met fosfor overgoten zijn. Maar de voet van de heuvels en de daartussen liggende dalen en vlakten zijn helemaal niet te zien. Je ziet slechts een eigenaardige donkergrijs groenachtige nevel en je kunt helemaal niet onderscheiden hoever deze zich over dit heuvellandschap uitstrekt.
[2] Ik denk dat wel alle zich nieuw vormende hemellichamen er zo uit zien voor ze als onopvallende kometen hun baan om een zon beginnen. Deze heuvels zullen aan de voet wel een of andere verbinding hebben. Maar hoe? Dat zal de enige bewoner, de vroegere grootmeester van de zuiverste moraal, wel het allerbeste weten! Hij is nu al heel dichtbij en zou me misschien horen als ik hem eens flink hard riep. Lukt me dat, dan is dat natuurlijk prima voor mij en misschien ook voor hem. Roep ik echter tevergeefs, wel, dan zal dat zeker niet mijn laatste vergeefse roep zijn!'
[3] Na deze woorden zet Robert zijn beide handen als een spreekbuis aan zijn mond, haalt diep adem en roept uit alle macht:
[4] 'Jezus, grote meesterleraar van alle volkeren der aarde! Als jij het bent en je mijn stem hoort, kom dan naar me toe met je jonge aarde! Waarlijk, je zult aan mij je grootste vereerder hebben! Ik waardeer je om je eenvoudige en toch buitengewoon grote wijsheid, waarin je al je voorgangers en volgelingen hemelhoog overtreft! Verder waardeer ik je omdat ons beider aardse lot bijna hetzelfde was. En tenslotte waardeer ik je bijzonder, omdat je de eerste was en nog bent, die me in deze onverdraaglijke duisternis het eerste licht heeft gebracht, waar ik je eeuwig dankbaar voor zal blijven.
[5] Als jij mijn boven alles dierbare Jezus bent, kom dan! Och, kom naar me toe en laten we elkaar troosten! Ik wil je zeker naar beste vermogen troosten. Ik ben er ook bij voorbaat vast van overtuigd dat jij van jouw kant met je grote wijsheid mij zeker de grootste troost zult geven. Kom toch, beste vriend en lotgenoot!
[6] Jij, meester der liefde, die de liefde tot enig en alles omvattend gebod hebt gemaakt! Als jij je grote liefde behouden hebt net als ik, kom me dan tegemoet met je liefde, die je zelf onderwezen hebt! En met deze liefde zal ook ik jou voor eeuwig tegemoet komen!'
[7] Na deze krachtige roep schuift de kleine, vaag lichtende, heuvelachtige wereld snel onder de voeten van onze man. En wel zo, dat hij voor de eerste keer na zijn gewelddadige overgang precies aan Jezus' rechter zijde op de hoogste berg weer vaste grond onder zijn voeten voelt.
«« 13 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.