[2] Na een poos van vergeefs wachten wendt Robert zich weer tot Mij: 'Verheven, eeuwige Meester en Schepper van de oneindigheid, liefdevolste Vader! Zie, ik kijk bijna mijn ogen uit en er komt nog steeds geen andere wereld te voorschijn. Er zal hoogstwaarschijnlijk bij mij nog wel iets niet helemaal in orde zijn. Maar wat, daar kom ik niet achter. Daarom zou ik U willen vragen mij de oorzaak aan te wijzen!
[3] O Heer, mocht het U welgevallig zijn, neem dan eindelijk de sluier van mijn ogen!'
[4] Ik zeg: 'Welnu, broeder, Ik zeg je: Open je! Wat zeg je nu? Waar kwam dit landschap vandaan? En hoe bevalt het je?'
[5] Robert, die van vreugde geen woord kan uitbrengen, kijkt in alle richtingen vol verbazing om zich heen. Want hij ziet nu duidelijk prachtige velden om zich heen. Machtige bergketens begrenzen de ver uitgestrekte horizon. Te midden van de heerlijke velden rijzen voor Roberts verbaasde ogen ook kleine, groene heuvels op met aardige woonhuisjes aan de voet. Dichtbij staat een groot gebouw, waaromheen een weelderige tuin zich uitstrekt, rijk aan vruchten en bloemen. Boven dit heerlijke landschap welft zich een helder blauwe hemel, waaraan weliswaar nog geen zon te zien is, maar in plaats daarvan des te meer prachtige sterrengroepen, waarvan de kleinste helderder schittert dan op aarde Venus met haar sterkste licht. Daardoor wordt het landschap door het licht van deze vele duizenden sterren bijna helderder verlicht dan de aarde door de middagzon.
[6] Robert kan maar niet genoeg krijgen van dit betoverend mooie landschap. Na een poos van kijken en verbazen valt hij voor Mij op zijn knieƫn, staart Me een tijdlang liefdedronken aan en perst dan letterlijk de volgende woorden uit zijn borst:
[7] 'O God, 0 Vader! Almachtige schepper van nooit vermoede wonderwerken! Waar moet ik, nietig wezen, U beginnen te prijzen, en waar eindigen met mijn eeuwige lof? Hoe groot moeten Uw wijsheid en macht zijn, dat het geringste teken van U zo'n schepping kan voortbrengen?
[8] En toch staat U hier naast mij als een gewoon mens! Ja, het maakt U nog eindeloos groter, beminnens- en vererenswaardiger, dat U uiterlijk niet meer schijnt te zijn dan een heel gewoon mens. Maar als U spreekt en gebiedt, dan stromen talloze werelden, zonnen, engelen en myriaden andere wezens van nooit vermoede wonderpracht en heerlijkheid uit Uw mond!
[9] O Heer! Wie kan U ooit bevatten en wie kan Uw liefde, wijsheid en almacht begrijpen? O mijn God, ik ben alleen maar een armzalige zondaar en kan niets anders doen dan U liefhebben en nog eens liefhebben! O verhevenste Jezus, wie op aarde begrijpt, dat nu juist U en geen enkel ander wezen het hoogste eeuwige godwezen zelf bent!
[10] En U bent hier bij mij als iemand, die door de wereld veroordeeld werd! 0, allergrootste Liefde! O Heer, o Vader, o God! En U noemt mij, de door de wereld vervloekte, Uw broeder! Nee! U bent te groot en Uw liefde is ontzagwekkend! O, wek in mij krachten op, zodat ik U voor Uw goedertierenheid en minzaamheid kan liefhebben met de gloed van alle zonnen die de eindeloze ruimte bevat!'
[11] Ik zeg: 'Liefste broeder! Het verheugt Mijn hart zeer dat je Mij zo prijst in je hart omdat Ik nu de sluier van je ogen wegnam, en je weer een omgeving ziet die heerlijker is dan de mooiste op aarde en lichter dan een heldere middag in het beloofde land!
[12] Terecht prijs je Mijn liefde, wijsheid, macht en de grootheid van Mijn daden. Want waarlijk, al zou je Me loven met de taal van de engelen, dan zou dat toch nooit voldoende zijn om het kleinste deel van Mijn goddelijke grootheid en volmaaktheid naar behoren te prijzen!
[13] Dat je Me echter uit al je krachten liefhebt, is voor Mij de aangenaamste lof! Want alleen door de liefde ben Ik als Vader voor die schepselen die Mijn kinderen zijn, bereikbaar; door de wijsheid echter nooit. Want de wijsheid van al Mijn talloze scharen engelen en geesten is ten opzichte van Mijn eeuwige wijsheid nauwelijks wat een dauwdruppel is ten opzichte van de eeuwige etherzee die de oneindige ruimte vult.
[14] Daar je Mij echter lof toezingt uit liefde, is je lofprijzing dan ook terecht, alhoewel hier niet nodig. Want alles wat je nu ziet, is eigenlijk jouw werk. Het is ook wel Mijn werk, omdat jijzelf Mijn werk bent. Maar op zich is dit allemaal jouw werk, zoals op aarde dat wat je gedaan hebt, jouw werk was.
[15] Wel vraag je je nu af: 'Heer, hoe is dat nu mogelijk? Als dit mijn werk zou zijn, dan zou ik me er toch bewust van moeten zijn, hoe ik het voor elkaar heb gekregen om zo'n heerlijkheid en zo iets groots te scheppen? Ik heb er echter geen flauw idee van!'
[16] Dat is in eerste instantie wel waar, maar dat is nu niet aan de orde. Je hebt toch op aarde ook kinderen verwekt die stuk voor stuk eindeloos grotere wonderen zijn dan alles wat je hier ziet. Was je je er wel van bewust, dat je eenvoudig en domweg door deze verwekking zulke voor jou volledig onbegrijpelijke wonderen tot stand bracht; en hoe, en volgens welk vooropgesteld plan?
[17] En toch was jij het en niet Ik, die met je vrouw zulke wonderen verwekte. Zeker ben Ik ook daar weer de grondlegger van het grote plan, dat zo geordend is, dat door de verwekkingsdaad een mens moet ontstaan. Maar desalniettemin moet ook de willekeurige verwekkingsdaad van de mens er aan te pas komen, wil er een nieuwe mens gevormd kunnen worden.
[18] Wees daarom niet al te verbaasd als Ik je zeg: Zie, dat alles is je eigen werk, daarom is ook alles van jou wat je hier aanschouwt. Er zal nog wel een geestelijke tijd komen, waarin je dit zult inzien. Laten we nu echter op wat anders overgaan!'
«« 43 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.