De volksleiders Messenhauser, Jellinek en Becher in het hiernamaals. Hun meningen over God, hel en noodlot

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 53 / 150 »»
[1] Wij beiden komen bij de deur en deze gaat meteen als vanzelf open.
[2] Door de open deur zien we de drie heel verdiept bezig, gezeten om een ronde tafel. Ze wroeten in verschillende geschriften en akten, alsof ze een of ander belangrijk document zoeken.
[3] Na enig vruchteloos zoeken zegt Messenhauser tamelijk opgewonden: 'Maar ik zeg toch steeds: Dit belangrijkste document voor het bewijzen van onze onschuld is bij de laatste ongelukkige affaire verloren gegaan, of zelfs helemaal vernietigd. Wat heeft al ons zoeken dan voor zin? Als een goede genius ons niet uit deze gevangenis redt, dan zijn we zonder meer verloren. Want het zou de grootste waanzin zijn om van deze rechters genade te verwachten. We zijn nu eenmaal in handen van echte duivels; dan is er genade noch erbarmen! Jullie zullen zien dat het niet lang meer zal duren, of er zal een rechter van de krijgsraad met een provoost hier binnenkomen om ons doodvonnis voor te lezen. En dat met zo' n onverschilligheid, alsof hij in plaats van mensen slechts een paar regenwormen voor zich zou hebben, die platgetrapt moeten worden! Ik zeg jullie, we zullen doodgeschoten worden!'
[4] Daarop zegt Jellinek: 'Vriend Messenhauser, waar jij nog steeds beducht voor bent, is allang letterlijk aan ons voltrokken! De hele geschiedenis lijkt wel op een koortsdroom, maar toch is het geen droom! Want het staat me nog maar al te duidelijk voor ogen, hoe ik naar buiten werd gebracht in die afschuwelijke loopgraaf en daar formeel werd doodgeschoten. En ook dat ik me meteen in deze tweede kerker, die niet veel afweek van de aardse, bevond en jou, Messenhauser, hier al aantrof, waarna ook onze vriend Becher hier aankwam. We leven hier dus nu heel zeker na de dood van ons lichaam verder in een soort geestelijk zieleleven, en onze angst om nog eens te worden doodgeschoten is volkomen ongegrond!
[5] Maar mij bedrukt hier in deze zonderlinge toestand iets heel anders: In de eerste plaats de grote onzekerheid over waar we nu zijn, en ten tweede, wat ons te wachten staat! Als er verduiveld tenslotte toch iets waars zou zitten in de hellepreken van die papen, dan zouden wij waarlijk niet te benijden zijn! Zo'n voor eeuwig verdoemend oordeel van een of ander almachtig Wezen ontbreekt nog net aan ons geluk! Maar ik troost me nog steeds met de gedachte, dat het Godwezen, als het al ergens bestaat, zeker oneindig beter moet zijn dan alle goede mensen op aarde bij elkaar. Het is zeker beter dan die veldmaarschalk Windischgrätz, die ons met zo'n onbeschrijflijke gemoedsrust heeft laten terechtstellen. 0, als er maar ergens een middel zou bestaan om je op die tijger te kunnen wreken en wel zo wreed mogelijk, dan zou dat in ieder geval voor mij de grootst mogelijke zaligheid betekenen! Zouden jullie het daar niet mee eens zijn?!'
[6] Becher zegt: 'Ja, ja, broeder, je schijnt in alles gelijk te hebben. Onze vriend Messenhauser voelt zich in zekere zin nog aards gevangen en denkt, dat hij nog steeds in Wenen smachtend in een kerker op het doodvonnis zit te wachten. Maar op dit punt ben ik het helemaal eens met vriend Jellinek. Het is jammer genoeg de zuivere waarheid, dat we alle drie werkelijk doodgeschoten zijn. Ik zou echter niet met zekerheid kunnen zeggen op welke dag. Want ik ben hier, waar het noch helemaal dag, noch volledig nacht is, helemaal de tijd kwijtgeraakt. Dat doet er echter hier niet toe. We zijn naar aardse begrippen eens en voor altijd dood en daar helpt geen denken en geen praten meer tegen.
[7] Maar aan een hel geloof ik helemaal niet. Want als er een God bestaat, dan kan er geen hel zijn. Bestaat er echter geen God, dan kan er nog minder een hel zijn! Want het begrip God is te zuiver, te verheven groots en te wijs en te goed, dan dat men zich uit Hem een hel als begrip van volslagen onvolkomenheid zou kunnen indenken. Zou er echter geen God bestaan, maar slechts zuiver mechanische, onbewuste krachten, dan rijst de vraag, hoe zouden die een systematische hel hebben kunnen voortbrengen?'
[8] Jellinek zegt: 'O, dat kan ik me best voorstellen. Bestaat er een God, waaraan niet valt te twijfelen, dan rijst de vraag: Hoe heeft dit volmaakte Wezen bijvoorbeeld ook zo'n Windischgrätz kunnen scheppen? Deze tijgermens vertegenwoordigt tamelijk getrouw de hel op deze aarde en is toch net als iedere ratelslang een werk van de volmaakte Godheid? Zou er echter geen God bestaan, hoe konden de stomme natuurkrachten dan in zo'n miserabel humeur komen en een Windisgrätz geheel bij toeval te voorschijn toveren? Jullie zien dus, dat zowel met een God als zonder een God, het kwade evenzogoed voorkomt als het goede. Meestal zelfs nog rijkelijker en sterker, waaruit dan in beide gevallen volgt dat het begrip hel goed te verklaren is. Daarom is het ook heel goed mogelijk daarin even onschuldig terecht te komen zoals wij op aarde in handen vielen van Windischgrätz. Wat denken jullie hiervan?'
[9] Messenhauser zegt: 'Ja, je schijnt volkomen gelijk te hebben! Mij is het nu ook al heel duidelijk dat ik werkelijk werd doodgeschoten, en wel kort na onze arme, goedhartige Blum. Ik heb nu al verschillende dingen waargenomen, die ik jullie wel kan meedelen.
[10] Kijk eens op tafel, waar onze belangrijke papieren hebben gelegen. Ze zijn opeens onzichtbaar geworden. Dat is toch een verbluffende en eigenaardige omstandigheid! Verder merk ik op dat daarginds aan de oostzijde opeens een deur open staat, terwijl we nog kort geleden niet konden ontdekken in welke wand mogelijkerwijs de deur te vinden zou zijn. Tenslotte bemerk ik met niet geringe verbazing, dat onze gevangenis in een aardig uitziende kamer begint te veranderen. Ook begin ik nu werkelijk ramen in deze kamer te ontdekken en zie heel duidelijk, dat het steeds lichter en lichter wordt. Wel was er al een eigenaardig schemerlicht in onze kerker, maar we konden daarbij niets echt duidelijk onderscheiden. Nu echter kan ik alles al goed waarnemen en zie ik allerlei sierlijke voorwerpen!
[11] Al deze verschijnselen bevestigen steeds meer mijn overtuiging, dat we ons nu in een droom- of geestenwereld moeten bevinden. Maar wat er in de toekomst in deze wereld met ons zal gebeuren, is namelijk een andere vraag!
[12] Jij, broeder Jellinek, hebt zoëven te kennen gegeven, dat de wraak op Windischgrätz jou de grootste zaligheid zou bereiden. Op dit punt ben ik het weer niet met je eens; want kijk, ik ben alleszins een fatalist. Het fatum (Fatum het (nood)lot).heeft op aarde gif en balsem in gelijke hoeveelheid uitgestrooid. Wat kan een tijger er aan doen, dat hij een tijger is? Wat kan de wolfskers er aan doen, dat haar vruchten gevaarlijk zijn voor de mens! En evengoed kun je van Windischgrätz zeggen: Hij is een blind werktuig van het fatum, dat hem gemaakt heeft zoals hij is. Op zijn manier is hij even beklagenswaardig als wij, die zijn bloedige slachtoffers zijn geworden.
[13] Wij hebben het, goddank doorstaan. Hij echter moet het nog ondergaan. En wie weet of hij het eens beter zal hebben dan wij het hadden! Vandaag ik, morgen jij! En tenslotte is het om het even of je het stof honderd of tien jaar lang platgetreden hebt, en of je aan de galg of in het zachte bed je lichaam aan de wormen als voedsel geeft. Mij is dat nu allemaal om het even!
[14] Een leven heb ik weer en Messenhauser ben ik ook nog! Ik heb geen pijn, geen honger en geen dorst. Jullie, mijn beste vrienden, zijn me ook gebleven en onze kamer wordt steeds lichter en mooier! Wat willen we dan nog meer? Als dat zo doorgaat, kunnen we van geluk spreken. Want beter en zorgelozer hebben we het op moeder aarde toch ook nooit gehad! Wie weet, hoe alles zich hier nog zal ontwikkelen? Ik geloof, steeds beter en beter! En zou het mettertijd weer een keer slechter worden: hoe vaak heeft het noodlot op aarde ons tussen goed en kwaad heen en weer geschoven!
[15] Veranderen kan ik de zaak niet. En daarom is het het verstandigst alles maar te nemen zoals het komt en daarnaast alle wensen aan de kapstok te hangen. Want die hebben ons nog nooit voordeel gebracht en zullen ons hier waarschijnlijk ook nooit van nur zijn. Zijn jullie het wat dat betreft niet volkomen met mij eens?'
«« 53 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.