[2] Nadat ze de kamer waarin Ik Mij met Robert, iets van de deur verwijderd, bevind en waar ook de vierentwintig danseressen op de achtergrond bij elkaar staan, een tijdlang voldoende hebben geïnspecteerd en er niets verdachts ontdekken, zegt Jellinek zachtjes:
[3] 'Vrienden, ik ontdek helemaal niets gevaarlijks in deze voorkamer. Integendeel, ik zie daar in de hoek een tafel, waarop zich een kristallen karaf met heel goed uitziende wijn en enkele uitnodigende stukken brood bevinden. Als er verder geen gevaar dreigt, denk ik dat we er zonder aarzelen op afkunnen gaan. Dat is blijkbaar bedoeld om ons over ons geestelijk bestaan betere begrippen en ideeën bij te brengen dan die, waarmee we tot nu toe hebben rondgelopen. Naar mijn mening zou een beetje meer moed ons niet kunnen schaden. Wat denken jullie daarvan?'
[4] Messenhauser zegt: 'Broeder Jellinek, ik ben het volkomen met je eens. Alleen moet ik tot mijn schande bekennen, dat ik bij dergelijke ontdekkingstochten altijd het liefst de laatste ben! Want zou er mogelijkerwijs rechtsomkeert gemaakt moeten worden, dan zou ik natuurlijk de eerste zijn.'
[5] Jellinek zegt: 'Maar beste broeder, ik krijg de indruk dat je een grote bangerik bent! Hoe heb je toch met een dergelijke moed legercommandant kunnen zijn? Nu wordt mij veel duidelijk! Kijk, als jij je leger in plaats vanuit je goed bewaakte commandopost, bevelen had gegeven in het open veld tegenover de vijand, wie weet of Wenen dan niet zou hebben gewonnen? Maar nu genoeg hierover. Ik vraag je omwille van je eigen eer, wees nu geen lafaard!'
[6] Messenhauser zegt: 'Maar beste vriend en broeder, nu jij toch al zo'n heldhaftige Napoleon bent, zou het dan niet beter zijn als jij voor mij en Becher eens dapper de voorhoede vormt? Als jij de meeste moed hebt van ons drieën, wees dan zo goed om onze aanvoerder te zijn. Want ware heldenmoed heeft mijn gemoed nooit gekend. Maar wat waar is, is waar, ik ben, ondanks mijn geringe heldenmoed, toch nooit erg bang geweest voor de dood. En zo is het ook nu. Maar ik voel een heel eigenaardige vrees voor dit voorvertrek, zoals kinderen die bang zijn voor spoken, voor sommige vertrekken hebben. Het is werkelijk iets heel eigenaardigs, als een niet te onderdrukken voorgevoel van grote gebeurtenissen die spoedig en zeker zullen plaatsvinden. Jullie zullen wel zien of mijn gevoel me bedrogen heeft, als we onze voeten over de drempel zetten. Het komt mij werkelijk voor, dat we daar meteen met onverwachte, grote dingen en gebeurtenissen zullen worden geconfronteerd. En ik hoop dat dit mijn vreemde gebrek aan moed een beetje bij jou zal verontschuldigen.
[7] Jellinek zegt: 'Ja, mijn vriend, dat is heel wat anders! Want ook ik word door een dergelijk voorgevoel geplaagd; maar weet je, dat mag een grote geest niet hinderen! Als ik die fles wijn en dat mooie tarwebrood ernaast bekijk, en mijn hongerige maag een duidelijk verlangen begint kenbaar te maken, O, dan zou ik me liever daarginds aan die tafel bevinden dan hier in jullie bevende gezelschap! Wat houdt me eigenlijk hier nog langer tegen? Een goed begin is het halve werk! Dus vooruit maar, hoera!'
[8] Dan stapt Jellinek moedig op de deur af en wil naar de goed voorziene tafel lopen. Maar op het moment dat hij zijn voet over de drempel zet, versperren Robert en Ik hem de weg. Robert zegt op zijn gewoonlijk wat barse toon: 'Halt, wie is daar? Geen stap verder vóór je je, samen met je twee begeleiders, hebt gelegitimeerd; wie zijn jullie en wat willen jullie hier?'
[9] Jellinek deinst bij deze onverwachte ontmoeting wat terug, maar vermant zich al gauw omdat hij in deze examinator meteen Blum herkent en zegt dan verbaasd: 'O, o, Blum! Robert! Ja, waar, waar ben jij dan toch geweest? Aha, dat is toch wel sterk! Laat me je omarmen en kussen! Ken je ons werkelijk niet? Messenhauser, Becher en mij, Jellinek?'
[10] Robert zegt: 'Ja, zeker, werkelijk! Jullie, mijn lijdens- en lotgenoten zijn het, in levende lijve, helemaal dezelfden zoals jullie op aarde waren! Ik wist immers allang dat jullie hier mijn gasten zijn. Jullie wisten echter niet dat jullie je in mijn huis bevinden. Jullie hebben je echter door een kinderachtige angst laten bekruipen. Kom nu allemaal welgemoed hier en laten we ons daar bij die tafel met goede en vrolijke dingen bezighouden! Broeder Messenhauser en jij, broeder Becher, durven jullie nu nog niet over de drempel te komen?'
[11] Messenhauser en Becher zeggen tegelijk: 'Wees duizend maal gegroet, dierbaarste broeder en vriend! Met jou gaan we waarheen je ons ook wilt brengen, en zeker naar die tafel waarop voor onze lege magen een rijke zegen ligt!'
[12] Bij deze woorden komen ze vol vreugde op Robert af, omarmen en kussen hem en begeven zich dan naar de tafel.
«« 55 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.