[2] Ik antwoord haar eveneens zachtjes: 'Mijn lieve, Ik zal zelf beginnen te spreken, zo gauw de gemoederen van alle aanwezigen geheel tot de noodzakelijke rust zijn gekomen. De man die naast jou zit, is vader Adam, zoals hij ongeveer zesduizend jaar geleden op aarde als eerste geschapen mens, heeft geleefd. Naast hem zie je Noach en daarnaast vader Abraham, dan Isaak en Jakob. Dan zie je er nog twee: de eerste is Mozes en de andere David. De ernstig uitziende mannen die op deze zeven volgen, zijn de jou welbekende twaalf apostelen (Met inbegrip van de volgens Handelingen 1, 26 erbij gekozen Matthias..) Achter hen staan nog twee apostelen: de voorste is Paulus en die daar wat achter hem staat is Judas, die Mij verraden heeft. De anderen ken je zonder meer. En nu weet je dus in wat voor een beslist zeer merkwaardig gezelschap je je bevindt.
[3] Wat echter allen hier in deze vergadering te doen zullen hebben, zal je aan het einde hiervan volledig duidelijk worden. Let nu echter op! De gemoederen van het gezelschap zijn nu tot rust gekomen en daarom zal Ik ook dadelijk beginnen te spreken. Maar je moet niet schrikken, als Ik soms wat scherp zal spreken en er hier velerlei verschijnselen aan ons voorbij trekken, die zeker geen prettige aanblik zullen geven. Maar hou je dan aan Mij vast en je zult meteen weer gesterkt zijn!'
[4] Daarop wend Ik Mij tot het gezelschap met de vraag: 'Mijn kinderen, Mijn vrienden! Ik, jullie aller ware Vader, God en Heer en Schepper van de oneindigheid, vraag jullie: hoe bevalt jullie allen nu de aarde? Wat willen jullie, dat Ik met haar zal doen?'
[5] Adam zegt: 'Heer, Gij eeuwige liefde! De aarde was nog nooit zo slecht als nu, maar ook Uw liefde was nog nooit zo groot als nu! Handel met haar naar Uw liefde. Want zie, de zee, het verziende oog van de aarde, is blind geworden. Leg er een machtig vuur in en laat het door zijn geweldige vlammen licht worden in de afgronden, zodat daardoor alle monsters schrikken en van smaad vergaan, hetgeen hun uiteindelijke loon zal zijn voor hun duistere daden! Zo zag en zie ik het als de eerste mens van de aarde'.
[6] Daarop zegt Noach: 'Heer, tot U heb ik altijd gebeden en trouw het geloof en de liefde bewaard. Toen zo'n vierduizend jaar geleden mijn broeder Mahal het verlangen kreeg om zijn blik van de heilige hoogten op het laagland te richten en een reis naar Hanoch te maken, waar Drohuit en Funghar Hellan zo vreselijk huishielden, en toen een dochter van Mahal koningin werd in het laagland... zie, toen riep U mij en toonde mij, hoe ik een geweldige ark moest bouwen voor de redding van mijn kleine familie en vele dieren die door Uw macht vanuit alle windstreken der aarde in de ruimte van de ark werden gedreven.
[7] Ik deed zoals U, o Heer, het wilde. En de gebeurtenissen die erop volgden, leerden mij en mijn gezin hoe goed het was, dat ik U onvoorwaardelijk gehoorzaamd heb. Toentertijd was de mensheid slecht en boosaardig en richtte kwaad op kwaad aan op de bodem der aarde en het ontwijdde op een afschuwelijke manier het werk van Uw handen. Maar toch gebeurde toen alles wat er plaats vond binnen een bepaalde, scherp begrensde orde. En leugen, hoogmoed en duivelse heerszucht vervulden niet bijna iedere sterveling zoals het tegenwoordig op aarde het geval is.
[8] In die tijd waren de mensen ook wel wreed en sommige van hun daden waren zonder weerga. Maar nu zijn de mensen tot hyena's en tijgers geworden en begaan wreedheden, waarvan de gehele oneindigheid huivert. Destijds zond U een verschrikkelijke watervloed over de stervelingen en verdronken alle boosdoeners. Wat zult U nu wel doen, o Heer? Ik ken echter de grootheid van Uw liefde. Ik weet ook, dat het U berouwde de mensen toentertijd te hebben verdronken; want er waren ook veel kindertjes bij, die nog aan de borst van hun moeders werden gezoogd. Zou het U ook nu niet weer gaan berouwen, als U de thans duizend keer vuilere aarde door een geweldig vuur zou zuiveren, opdat ze weer waardig kan worden om door Uw voeten te worden betreden?'
[9] Daarop zwijgt Noach. En de oude vader Abraham staat op en vraagt om het woord te mogen nemen. Ik zeg tot hem: 'Spreek, want aan jou is de belofte gedaan en deze moet worden vervuld!'
[10] Abraham zegt: 'Heer, duizend of tienduizend jaren zijn voor U als één enkele dag! Want uit U kwamen tijd en ruimte voort, maar U stelde Zich als Heer over beide. En het verste verleden, evenals de verste toekomst, zijn voor U als de geschiedenis van één dag! Liefde is Uw wezen en Uw wijsheid de grootste goedheid. Zacht als wol is Uw gemoed en mild als een avondbriesje in de lente Uw hart. Al Uw wegen heten erbarmen, en Uw leiding is de gerechtigheid van Uw hart!
[11] Toen ik in het land Kanaän met mijn broeder streed over de verdeling van de grond, zag U mijn hart aan en vond het bereid tot inschikkelijkheid. En zie, U raakte mijn ziel aan en ze sprak tot Lot: 'Broeder, vrij zul jij kiezen. Zie hoe groot de bodem van de aarde is. Waarom zullen we dus twisten over het vergankelijke bezit ervan? Je mag wegtrekken of blijven! Trek jij naar het westen, dan trek ik naar het oosten, zodat er vrede en eendracht moge heersen tussen ons en tussen al degenen die ons zullen volgen. Als jij echter wilt blijven, zwaai dan met je staf naar die streek waarheen je wilt dat ik zal gaan, en ik zal handelen naar jouw wil. Maar we kunnen hier nooit samen wonen, als jij niet de weg van de vrede wilt bewandelen!'
[12] En Lot luisterde naar mijn woorden, nam ze ter harte en sprak: 'Broeder, ik heb voor mij het westen uitgekozen; daarheen wil ik trekken. Het staat jou echter vrij om te blijven of te vertrekken naar het noorden, het zuiden of het oosten. Waarheen je ook mag trekken, vergeet Lot daar dan niet!' En we zegenden elkaar en vertrokken; hij in westelijke richting en ik in oostelijke richting.
[13] Maar in zijn rijke gewesten verhief het volk van Lot zich spoedig tot grote welstand, bouwde Sodom en Gomorra en begon steeds doldriester te worden. Ik stuurde afgezanten naar Lot, maar zonder resultaat. Verscheidene werden gedood en de weinigen die terugkwamen, brachten steeds slechte berichten mee. En zie, in die tijd hebt U wederom mijn hart beproefd, en het werd door U rechtvaardig bevonden. En U zond boodschappers vanuit de hoogte tot mij en deze deelden me mee wat Uw plannen zouden zijn met Sodom en Gomorra. Ik schrok daar echter van, smeekte U om verschoning en hield U de eventueel rechtvaardigen voor ogen. Maar Uw oog vond er geen, behalve Lot. En zie, o Heer, hem hebt U gered! Maar Sodom en Gomorra liet U verwoesten door vuur van boven.
[14] Toen echter beide steden met alle inwoners en het vee in de poel begraven lagen, zag Uw hart naar deze plek om. En het harde gericht over Sodom en Gomorra berouwde U wederom, en U sloot met mij een verbond en gaf me de belofte dit na te komen als blijk van Uw grote barmhartigheid.
[15] En zoals U het mij hebt beloofd, hebt U tot op dit tijdstip ook alles in vervulling doen gaan. Maar Uw beloften reiken nog eindeloos ver voorbij dit moment. 0 Heer, gedenk nu het met mij gesloten verbond, omdat alle volkeren van de aarde weer in een geweldig gistingsproces zijn terecht gekomen. U kent de vijanden van Uw kinderen en U kent hun hebzucht, hun onbuigzame wil. Ziet U niet hoe de vele wolven, hyena's en tijgers gewetenloos en zonder schaamte woelen in de ingewanden van Uw lammeren en ze verscheuren met hun vurige draketanden? O Heer, als U Sodom en Gomorra kon tuchtigen, grijp dan nu ook de wolven, hyena's en tijgers en slacht hen als een zoenoffer voor al het onrecht, dat zij begingen aan Uw kinderen. Maar spaar het bloed van de rechtvaardigen en dat van Uw kinderen!'
[16] Daarop verheft Isaak zich en zegt: 'O Heer, ik ben het eerste blad, dat te voorschijn kwam aan de grote levensboom van Uw belofte, die U mijn vader Abraham hebt gedaan. Al zeer oud en bijna geheel verdord stond tezelfder tijd de levensboom van Uw kinderen in de tuin van de liefde, terwijl de slang met haar gebroed alle streken van de aarde weelderig vulde! Maar gij, o Heer, aanschouwde de geheel verdorde levensboom van Uw kinderen en schonk hem weer leven van de wortel tot in de kruin en U gaf hem een nieuwe, heilige groeikracht. En zie, ik was het eerste levende blad aan de twijgen van deze heilige boom.
[17] Abraham ondervond een grote vreugde bij de aanblik van dit eerste hoopvolle, groene blad. Maar U, o Heer, behaagde het zijn vreugde te verstoren en zijn geloof te beproeven. U gebood hem mij te slachten en op de brandstapel te offeren. Dat deed U om de slang te tonen, hoe sterk het geloof van Uw zoon Abraham was! Toen echter Abraham door zijn gehoorzaamheid de macht van zijn geloof had bewezen, leidde U door het struikgewas van de berg een bok, een levend symbool van satan en diens heerszucht. Het gewei van de bok raakte bijna geheel verstrikt in het struikgewas, hetgeen een teken was van zijn weerspannigheid, zijn ongehoorzaamheid, zijn hoogmoed en zijn gretige heerszucht. Mijn vader moest toen deze bok grijpen, hem slachten en hem in mijn plaats op het brandende offeraltaar leggen.
[18] O Heer, kon U destijds de wereldse bok in het struikgewas drijven en hem ten teken van rechtvaardige verzoening op het offeraltaar leggen, doe dan nu ook iets dergelijks in werkelijkheid. Want was toen de bok slechts een zinnebeeld, zoals ikzelf een voorteken van Uw komst op aarde en van de tweede schepping door Uw groot verlossingswerk was, zo is thans deze bok op aarde in werkelijkheid zo groot geworden, dat zijn gewei nu reeds tot in Uw hemel reikt. Richt dan nu ook een groot brandofferaltaar op over heel de aarde. Grijp dit schandelijke dier, dat met zijn machtige gewei in het dichtste wereldse struikgewas totaal verstrikt geraakt is, slacht het en werp het dan in het machtige vuur van het grote brandaltaar!
[19] O Heer, aarzel nu niet meer; laat de vele groene bladeren aan de boom des levens niet afvreten door de zondige vraatzucht van het dier, maar handel naar Uw belofte! Want zie, de tijd heeft zich tot volle rijpheid ontwikkeld en Uw kinderen roepen nu luidkeels: 'Vader, maakt U op! Laat Uw rechten gelden! Grijp de bijl van Uw gerechtigheid en slacht het dier, dat met zijn gewei zelfs al tegen de fundamenten van de hemel begint te stoten!' Amen!'
[20] Daarop zegt Jakob: 'O Heer, U streed met mij en liet me niet verder trekken. En toen ik U vastgreep, gaf U mij een stoot in mijn heup, zodat ik daarna mijn leven lang mank liep! Maar die stoot deed mij geen pijn, want ik streed uit liefde met U. Maar desondanks ondervonden alle nakomende kinderen de gevolgen van deze stoot en zij voelden de pijn wel. En zie, dit alles heeft nu de hoogste graad bereikt. O, bevrijdt U nu toch eindelijk de kinderen van deze stoot en van haar pijn!
[21] Veertien jaren diende ik omwille van de hemelse Rachel, maar U gaf me de aartslelijke Lea. Ik nam haar en morde niet! En ik moest nog eens veertien jaar dienen en vervolging lijden omwille van de hemelse Rachel. Toen gaf U haar wel aan mij, maar ze moest onvruchtbaar zijn, zodat ik een andere schoot in haar schoot moest leggen om mijn zaad leven te geven. 0 Heer, dat was een harde beschikking van U!
[22] Neem echter nu eindelijk Uw hardheid terug. Neem Lea haar vruchtbaarheid af en geef haar ruimschoots aan Rachel, opdat de aarde eens bevrijd moge worden van het slechte gebroed van de slang, en haar bodem alleen moge worden betreden door de kinderen van de hemelse Rachel! O, laat eens Jozef en Benjamin tot werkelijke kinderen uit de schoot van de hemelse Rachel worden en laat de bron van Lea uitdrogen!'
«« 79 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.