Petrus' scherpe oordeel over Rome. Paulus' heldere rede over de genade

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 81 / 150 »»
[1] Daarop verheft Petrus zich en zegt namens alle apostelen: 'O Heer, mijn liefde, mijn leven! In Rome, de oude hoofdstad van de heidenen, heerst nu al zo'n duizend jaar lang een hiërarch die zijn leer heeft samengesteld uit het heidendom, het jodendom en ook uit Uw zeer beknotte leer. Hij noemt zich paus en plaatsbekleder van God op aarde! Zijn troon noemt hij mijn stoel en zichzelf mijn opvolger! Hij beweert in het bezit te zijn van de volle macht van Uw allerheiligste Geest, maar zoekt, wanneer hij in zijn wereldlijke of geestelijke heerschappij door oproer wordt bedreigd, nooit hulp in zijn vermeende kracht van de Heilige Geest, maar enkel bij de grote machthebbers op aarde. Deze paus zit nu in grote moeilijkheden en roept openlijk Maria aan als zijn enige vermeende hulp, om bescherming en spoedig herstel van zijn rijk. Omdat hij echter zelf niet gelooft in dergelijke hulp, laat hij nu ook nog andere hulp toe, waartegen hij voor de schijn wel protesteert om de wereld als het ware te tonen dat hij meer dan genoeg bescherming uit de hemelen zou hebben en dus geen andere hulp nodig heeft. Maar indien de wereldse machthebbers hem, ondanks al zijn protesten, toch willen helpen, dan moet het ook duidelijk zijn, dat deze helpers heimelijk door de machtige hemelkoningin aangespoord worden om de kerk van God op aarde te helpen, wanneer de poorten van de hel haar dreigen te overweldigen! Wat zegt U, Heer, dan wel van deze gemeente?
[2] Broeder Paulus stichtte haar waar en zuiver en verscheidene eeuwen lang heeft ze min of meer zuiver voortbestaan. Maar deze gemeente is sinds bijna duizend jaar geleden overgegaan in een zeer onzuiver, vaak zelfs boosaardig heidendom, slechts azend op goud, zilver, macht en op de absolute heerschappij over alle volkeren der aarde. En om dit doel te bereiken zendt ze naar alle windstreken de sluwste missionarissen uit! Zeg ons, o Heer, zult U dan nooit eens paal en perk stellen aan zo'n buitensporig boosaardige handelwijze?
[3] Zie, de volkeren die zich lange tijd heel geduldig aan het lijntje lieten houden door deze zogenaamde hemeldochter, hebben nu eindelijk eens de moed opgebracht haar schitterend masker af te rukken. Nu doet ze al het mogelijke om de flinke scheuren in haar oude masker te herstellen en zoveel mogelijk onherkenbaar te maken. Heer, Uw wil geschiede! Maar ik meen toch, dat U met betrekking tot deze ellendige creatuur genoeg door de vingers hebt gezien! Het zou daarom eindelijk eens tijd worden haar geheel te schrappen uit het boek der levenden en haar naam over te brengen naar het boek der doden!
[4] Want laat U haar weer op krachten komen, dan zal ze zich niet alleen niet beteren, maar zal ze haar hoererij met nog meer glans ten toon spreiden, zodat ook diegenen die U nu aanhangen, worden aangetrokken door haar weelderige schoot en haar bovenmate zinnelijk het hof zullen gaan maken. Er zal U dan in korte tijd toch niets anders overblijven dan met haar te doen, wat U destijds genoodzaakt was te doen met Sodom en Gomorra.
[5] Het is wel waar dat uit deze aartshoer een groot aantal mooie kinderen is geboren, en daarom genoot ze gedurende meer dan duizend jaren ook min of meer ongestoord Uw grote geduld en toegeeflijkheid, en samen met mijn broeders heb ik daaraan zelfs oprechte vreugde beleefd.
[6] Nu echter is ze door haar al te grote verdorvenheid onvruchtbaar geworden en zal ons weinig mooie kinderen meer baren. Daarom meen ik dat het nu eindelijk tijd wordt haar haar verdiende loon te geven. Overigens moge toch alleen Uw heilige wil geschieden!'
[7] Ik zeg tot Paulus: 'Broeder Paulus, zeg jij nu ook als leraar der heidenen of je het met al deze zienswijzen en voorstellen eens bent. Want met betrekking tot de heidenen heb jij de belangrijkste stem. Zoals Ik het jullie zelf heb beloofd, is het aan jullie om te richten over de geslachten op aarde!'
[8] Paulus buigt en zegt: 'Heer, ik heb de heidenen veelvuldig gadegeslagen en heb hun Uw woord gepredikt, dat ze heel gretig en met vreugde aannamen, waardoor ze Uw genade deelachtig werden. En toch waren ze kinderen van de vader van leugen en hoogmoed! De kinderen van Abraham echter kruisigden de hoge gezant van God en herkenden Hem niet! Ik vraag: wie is dan wel lofwaardiger, een heiden of een nakomeling van Abraham? Wat hebben de joden dan vóór op de heidenen? Dat God alleen met dit volk gesproken heeft, is dat soms een verdienste van dit volk, of is dat niet veeleer een genade van God? Of gelooft soms iedere jood, dat God met zijn vaderen heeft gesproken? Ik vind onder alle joden en heidenen niets, dat ik gerechtigheid of verdienste zou kunnen noemen. Alleen God, onze Heer en Vader, is waarachtig en rechtvaardig; alle mensen echter, joden, heidenen of de tegenwoordige christenen, zijn onbetrouwbaar en dienen God tot niets!
[9] Maar als de heidenen in hun ongerechtigheid nochtans Gods gerechtigheid prijzen, over wie moeten we dan nog richten? Kunt U, o Heer, daarover toornig worden? O nee, dat is verre van U! Want als U daarover toornig zou worden, dan zou U immers onrechtvaardig moeten zijn en dat is eeuwig verre van U! Want wie zou dan wel de wereld in stand houden, als God precies zo zou denken als een mens?
[10] Wat baat het ons als we roepen: 'Heer, zie toch eindelijk de ongerechtigheid van Uw volkeren!' Ik zeg jullie: helemaal niets! Want we weten maar al te goed, dat alle mensen voor God zondaars zijn, zoals er ook geschreven staat: 'Er is er ook niet één, die rechtvaardig zou zijn voor God!' Indien wij dat echter weten, hoe kunnen we God dan vragen te oordelen, als zouden wij zonder zonde zijn?
[11] Zeggen jullie mij eens, waarop kan die mooie vrouw daar aan Gods zijde zich beroemen? Welke verdienste heeft haar dan gerechtvaardigd voor Hem? En desondanks zit ze naast Hem, louter door Zijn genade! En welke verdienste had ik dan voor Hem, ik die degenen die in Hem geloofden vervolgde? Zie, ik was een boosdoener en was de ongerechtigheid zelf. Maar God stoorde zich niet aan mijn zonden, maar beriep mij alsof ik een rechtvaardige was. En ik volgde de roep van Zijn stem en werd meteen gerechtvaardigd door Zijn genade! Willen jullie God daarom nu van ongerechtigheid beschuldigen, omdat Hij mij genadig was?
[12] Wie van jullie kan dan wel tegenover God beweren, dat hij verstandig en wijs zou zijn? Ik zeg jullie: er is er niet één! En toch willen we Hem tot een gericht dwingen? Wie van ons kan zeggen: ik ben nooit van God afgedwaald en ben voor Hem nog nooit onbekwaam geworden? Ik zeg jullie: er is onder ons allen ook niet één een haar beter dan een ander, en toch roepen wij: '0 Heer, zie toch eindelijk eens de grote boosheid van de mensen op aarde aan en tuchtig hen!'
[13] Wat zou er gebeuren, als de Heer zich tenslotte verheft en spreekt zoals destijds in de tempel te Jeruzalem tot de joden die een echtbreekster bij Hem hadden gebracht... zouden wij ons dan ook niet uit de voeten maken?! Ik zeg jullie: er is niet één onder ons die zou kunnen zeggen: 'Heer, ik heb alleen maar het goede gedaan en ben me van geen zonde bewust!' Ja, wie er van ons een dwaas is, die kan het zeggen, net als de farizeeër in de tempel, die ook God prees dat Hij hem zo buitengewoon rechtschapen had gemaakt! Maar zoals we allen wel weten, heeft de Heer zijn rechtvaardiging verworpen en die van de zondige tollenaar aanvaard!
[14] Omdat we echter allemaal weten wat waarde heeft voor de Heer, waarom vragen we Hem dan om te handelen naar onze maatstaven, alsof wij wijzer zouden zijn dan Hij? Wat hebben wij dan dat we niet van Hem zouden hebben ontvangen? Waarop beroemen we ons dan, als zouden we het niet hebben ontvangen, en schreeuwen Hem de oren doof en zeggen: 'Zie, o zie Heer!' Alsof Hij doof en blind zou zijn, en een zwak verstand en een zwakke wil zou hebben! 0, zeg me vrienden, welke wegen hebben we dan zelf aangelegd, zonder dat Hij ons met Zijn vinger van te voren het onveranderlijke plan heeft voorgetekend?
[15] Daar we echter alles al van Hem hebben, en omdat we alles wat we waren en wat we nu zijn, alleen door Hem en in Hem zijn, hoe kunnen we dan zeggen: 'Heer, laat Uw belofte eindelijk in vervulling gaan en verdelg de boosdoeners op aarde!' Ik meen, dat we dan zeer onbescheiden zouden zijn!
[16] Zie, wat er uit de mond van de mensen kwam, was nooit veel goeds! Hun tongen spraken altijd leugens. Hun voeten haastten zich altijd om bloed te vergieten! En al hun wegen waren steeds vol ongeluk, droefenis, hartenleed en kwellingen van allerlei aard. De ware weg van de vrede heeft echter nog geen sterveling in zijn volle betekenis doorgrond, want de angst voor God was voor hen nog steeds als een boze droom.
[17] Wij weten echter dat wat de wet zegt, dat zegt ze tegen degenen die onder de wet gesteld zijn, maar niet tot hen die ofwel boven de wet staan, ofwel nooit van de wet hebben gehoord, opdat iedereen eindelijk eens de mond gesnoerd moge worden en zij eindelijk zullen inzien, dat wij en iedereen altijd tegenover God schuldig zijn en blijven! Begrijp toch eens dat geen menselijk wezen ooit door de wet gerechtvaardigd kan worden tegenover God, ook al zou hij deze stipt vervullen! Want door de wet ontstaat het besef van de zonde. Wie de zonde echter kent, die is uit de zonde, en de zonde is in hem!
[18] Wij hebben evenwel een nieuwe openbaring ontvangen, waarin ons zoals voorheen door de profeten en hun wetten wordt getoond, dat de mensen ook zonder toedoen van de wet kunnen komen tot die ware gerechtigheid, die als enige voor God geldt. Waarom roepen we dan desondanks: 'Heer, oordeel hen en geef hun het verdiende loon en verwijder hun namen uit het boek des levens!' Wel zeggen jullie altijd tot slot: 'Maar alleen Uw wil geschiede.' Maar dat verontschuldigt jullie harten niet! Waarlijk, eerder zou ik de dood in willen gaan dan tot de Heer zeggen: 'Heer, doe dit en doe dat!' Hebben wij dan de Heer het verstand gegeven, of hebben wij niet veeleer het verstand van Hem gekregen? En toch spreken we, alsof Hij onze raad nodig zou hebben! Als kinderen brabbelen zolang ze nog onmondig zijn, is zoiets wel te begrijpen, maar oude hemelburgers zouden naar mijn mening toch moeten weten wie zij zijn en wie de Heer is!
[19] Wie de zonde wil oordelen moet zelf zonder zonde zijn, want het is onmogelijk dat de ene zondaar de andere moet oordelen. Als echter voor God alle mensen zondaars zijn en de ongerechtigheid hun aandeel is, met welk recht willen ze dan oordelen?
[20] Ja, wij hebben wel een gerechtigheid die geldt voor God. Maar deze komt niet voort uit ons inzicht over zonde en niet-zonde en ook niet uit de wet en uit de werken naar de wet, maar uit het geloof in Hem en uit de zuivere liefde tot Hem! En deze gerechtigheid heet 'genade' en 'goddelijk erbarmen'!
[21] Er bestaan voor God geen verschil tussen mensen en mensen, want ze zijn allemaal zondaars, hoe dan ook, en hebben niets waar ze zich tegenover God op kunnen beroemen! Wanneer ze echter op grond van hun geloof door God worden aangenomen, worden ze toch gerechtvaardigd zonder eigen verdienste, maar puur door Zijn genade, welke voortkomt uit Zijn hoogst eigen verlossingswerk. Evenmin als we God geholpen hebben om de wereld en alle hemelen te scheppen, konden we Hem behulpzaam zijn bij het nog grotere werk der verlossing! Indien we echter aan deze tweede en grootste schepping en vernieuwing van alle dingen onmogelijk een verdienstelijk aandeel kunnen hebben, juist omdat we zelf de verlosten zijn, hoe zouden we dan aan het alleen God toekomende rechterschap willen deelhebben, terwijl we toch zelf als begenadigden de verlosten zijn?
[22] Kennen jullie echter de ware rechterstoel van God? Zie, deze is Christus; de volheid van God woont voor eeuwig lichamelijk in Hem! Deze rechterstoel Gods is echter door Zijn eigen werken tot een genadestoel geworden en kan genadig zijn voor wie Hij wil, en barmhartig voor wie Hij barmhartig wil zijn!
[23] Maar waar echter blijft bijgevolg onze glorie? Door welke werken der wet zou hij ons toekomen? Bestaat er dan een wet zonder zonde of een zonde zonder wet?
[24] Wij hebben echter toch een roem en een gerechtigheid! Maar die komen niet voort uit de wet, noch uit het handelen ernaar, maar zuiver door Zijn genade, die wij deelachtig werden door het geloof in Hem en Zijn verlossingswerk! Maar deze gerechtigheid geeft ons voor God nochtans niet het recht om met Hem rechtszitting te houden, omdat we, al zijn we hier ook al hoogst begenadigd, voor Hem toch dezelfde zondaars zijn die we altijd waren.
[25] Daar we slechts vanuit het geloof tegenover God gerechtvaardigd zijn, en niet door het naleven van de wet, zou daardoor het geloof de wet opheffen? O, verre van dat! Want het geloof verheft pas de wet en maakt haar levend. Maar de wet verheft het geloof niet maar doodt het, wanneer zij niet van te voren door het geloof levend geworden is!
[26] Het leven van het geloof is echter de liefde! En de levende wet is de orde van de liefde! Als dan het geloof echt is, dan is alles echt. Is het geloof echter onecht, dan is ook de liefde onecht en is er in haar zo goed als geen ordening!
[27] Wie kan er iets aan doen, als iemand een verkeerd geloof meekrijgt vanuit een verkeerde leer? Ik zeg voor wie gelooft zoals hem werd geleerd, is zo'n geloof dan ook niet verkeerd, en hij zal genade vinden! Maar wee de leraar die een valse leer verkondigt! Want hij is een boosdoener en een verstoorder van de goddelijke ordening! Niet wij echter, maar de Heer alleen kan hem oordelen!
[28] Toen de grootste en zuiverste van alle geschapen geesten op de Sinaï met satan streed om het lichaam van Mozes, hetgeen jou, broeder Mozes, bekend is, veroordeelde desondanks de machtigste geest satan niet, maar sprak tot hem: 'De Heer zal je oordelen!' Als zelfs een Michaël zich geen oordeel over satan aanmatigde, hoe zouden wij dan over onze broeders kunnen oordelen of de Heer tot een gericht willen bewegen? 0, dat zij verre van ons!
[29] Ik zeg echter: de Heer handelt en richt reeds lang en heeft niet gewacht op onze raad! Beschouw daarom deze gelegenheidsraad als nietig! Maar wanneer de Heer tot jullie zal zeggen: doe dit en doe dat, laat dan jullie hele wezen louter daad zijn naar het woord van de Heer! Want het woord van de Heer is al de volledige daad in jullie harten.
[30] U, o Heer, dank ik omdat U deze woorden in mijn mond hebt gelegd. Mogen zij toch op aarde evenals in alle hemelen de beste vruchten dragen! U alleen zij eeuwig alle eer en alle lof! Amen!'
[31] Ik zeg: 'Paulus, jij bent als Mijn rechterarm en Mijn rechteroog. Jou heb Ik tot Mijn werktuig uitverkoren en dat zul je ook eeuwig blijven. Jij hebt geheel juist gesproken en het is, zoals jij zegt!
[32] Maar desondanks zullen we deze nieuwelingen hier ook nog vragen wat hun mening is, en we zullen daarna een juiste beslissing nemen.
[33] Daarom, spreek jij nu, Robert Blum. Zeg eens, wat zullen we met de aarde doen, die zoveel onrechtvaardig vergoten bloed heeft opgezogen? Welke genoegdoening verlang jij van haar en haar machthebbers, die jou hebben veroordeeld!?'
«« 81 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.