[2] Keizer Jozef komt naar voren en zegt tegen Mij: 'Heer, ik ben enkele keren over deze berg gereden en heb opdracht gegeven het een en ander aan deze weg te verbeteren want voor mijn tijd kon men menige weg niet zonder levensgevaar met een wagen berijden. Toentertijd protesteerden de mensen heftig en schreeuwden zich hees. De zogenaamde wijzen zeiden: 'Ja, ja, maak de weg maar mooi effen, glad en breed, zodat de duivel minder moeite heeft op zulke helse wegen rond te rijden!' In mijn tijd zag men namelijk een brede weg nog heel vaak aan voor een, die naar de hel zou leiden. In Wenen waren er zelfs mensen die in een brede straat geen woning zouden hebben betrokken, al zouden ze er voor betaald worden. Het aanhalen van deze dwaasheid van de mensen is voldoende om te laten zien wat een moeite het mij heeft gekost om de mensen tot andere inzichten te brengen.
[3] Ik wil voorbijgaan aan het feit dat zelfs priesters niets wilden weten van gemakkelijke en brede wegen en mij met mijn wegen naar de onderste hel verdoemden. Maar wat zeggen de geestelijken en het volk dan nu over de zogenaamde spoorwegen, in het bijzonder over deze hier over de berg Semmering? Werkelijk, Heer, zoiets zou honderd jaar geleden nog geen mens hebben kunnen dromen!'
[4] Ik zeg: 'In jouw tijd waren de mensen wel heel dom, maar ze waren geloviger dan nu. Ze vatten echter wel alles grofstoffelijk op, omdat zij over het geestelijke hoegenaamd niets wisten. Maar naarmate de mensen nu wijzer zijn geworden, worden ze ook ongeloviger. Mij is het geloof, al is het nog zo blind, toch liever dan de zogenaamde geleerdheid van de wereld. Want in het geloof is de aardse mens vrij en heeft hij zijn ziel niet in een of ander gericht gebracht, maar in de aardse wetenschap ligt al een gericht.
[5] Nu klagen de mensen niet meer over zulke bouwwerken, want ze hebben er meer begrip voor gekregen. In plaats daarvan klagen ze des te harder over de dure tijden en het geldgebrek en het geloof is heel zeldzaam geworden. Wel weet de wereld nu aanzienlijk meer dan in jouw tijd, maar ze is daardoor niet beter en niet rijker geworden, niet op natuurlijk, en nog veel minder op geestelijk gebied. Daarom laten we deze wegen nu voor wat ze zijn en gaan we weer verder!'
[6] De tocht wordt nu voortgezet en in korte tijd wordt de top van de berg bereikt, waar het bekende grensmonument staat. Hier wordt weer een korte pauze gehouden. Nu treedt keizer Karel naar voren en zegt: 'Heer en Vader, kijk eens naar dit gedenkteken. Het is een werk uit mijn aardse tijd. De reden om het daar te plaatsten waren de aanhoudende schermutselingen aan de grens. Om daar een eind aan te maken heb ik op bijzonder omstreden plaatsen grenspalen laten zetten. Hier en daar heeft men ze dan ook ter ere van mij geplaatst. Zegt U mij, arme zondaar, of ik daarmee wel goed heb gehandeld?'
[7] Ik zeg: 'Vriend, grenspalen zijn niets anders dan uithangborden, die getuigen van de hardheid van de menselijke harten! Het is treurig genoeg dat de ene broeder tegen de andere moet zeggen: 'Tot hier en niet verder!' Maar zijn de mensen eenmaal door de boze geest van de zelfzucht bezeten, dan worden gesanctioneerde grenspalen een noodzaak, omdat ze bepaalde grenzen stellen aan onverzadigbare hebzucht. Ook zijn grensstenen tussen provincies noodzakelijk geworden. Met het oog op de noodzakelijkheid daarvan is dat goed, hoewel het op zichzelf genomen slecht is, omdat de reden waarom ze noodzakelijk zijn slecht is.
[8] Zouden de mensen naar Mijn gemakkelijk te begrijpen leer leven en zouden er in hun borst waarachtige broederharten kloppen, dan zouden er op de gehele aarde geen grenspalen nodig zijn. Hebzucht, heerszucht, gierigheid, afgunst en hoogmoed zijn echter zeer slechte zaken; daarom moeten daaraan grenzen worden gesteld, opdat zij niet als een kankergezwel steeds verder om zich heen grijpen. Hieruit kun je gemakkelijk opmaken of jouw grenspalen goed of slecht waren. Ze zijn beide tegelijk, evenals een gericht en de reden voor een gericht, namelijk de wet. Maar noch de wet, noch het gericht zijn goed, omdat beide een gevolg zijn van het kwaad van het menselijk hart.
[9] Zie, in Mijn rijk bestaat er geen wet en dus ook geen gericht meer, want wet en gericht zijn slechts wachters en houden het verkeerde en slechte binnen de perken. In de hemel is er noch plaats voor een wet, noch voor een gericht, behalve voor de wet van de zuivere liefde, die eigenlijk zelf de hoogste vrijheid is. Ik zie deze grenspalen niet graag, omdat ze niets anders zijn dan gedenkstenen van de hardheid en de liefdeloosheid van het mensenhart. Nu weet je alles, beste vriend, en daarom hoef je over zulke onbelangrijkheden niet verder na te denken.
[10] Kijk in plaats daarvan liever allen naar het zuiden - naar dat mooie land, dat daar ligt als een KanaƤn. Het heet Stiermarken! De bewoners van dat land zijn voor het merendeel nog heel dom, want waar de mens niet te veel door de nood wordt geplaagd, lijkt hij op een luiaard en bekommert hij zich niet erg om het lichamelijke en nog minder om het geestelijke. Dat is nu juist in dit mooie land het geval: het voedt zijn weinige bewoners te goed. Daarom zijn ze traag en doen slechts zoveel als strikt nodig is voor de behoeften van hun lichaam. In de steden is hier en daar wel wat meer leven aan te treffen, en daardoor is er ook des te meer boosheid en worden er allerlei zonden begaan. Er leven in de steden van dit land slechts enkelen, voor wie wij dit land bezoeken. En dus vervolgen wij weer onze weg!'
«« 106 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.