[2] Ik zeg: 'Dat zijn geestelijke oerlevensvonken of afzonderlijke ideeën van Mijn hart. Als zij door kleine gerichten terdege zijn voorbereid en door allerlei activiteiten in Mijn liefde zijn uitgegist, worden zij ook in materiële, plantaardige en dierlijke vormen gehuld. Aan het einde van hun kringloop worden zij, voorzien van de nodige intelligentie, zielen van mensen, opdat Mijn eigen liefdegeest in hen dan een wezen wordt, dat voor eeuwig met zulke zielen verbonden is.
[3] Jouw ziel is ook zoiets, alleen niet van deze, maar van een andere aarde. Iets dat met het vlees van je lichaam samenhing is er wel van deze aarde bij gekomen, maar over het geheel genomen behoor jij tot de zielen van de aardewereld die Uranus heet.
[4] Alle zielen op deze aarde hebben wel iets van alle sterren in zich. Overheersend blijft echter slechts datgene wat zij uit de natuur hebben van die aardewereld, waarop zij het eerst tot volledige mensenzielen werden gevormd. Begrijp je nu hoe het met die natuurgeesten gesteld is ?'
[5] Robert zegt: 'Ja, mijn God en Vader, dat is me nu duidelijk. Alleen begrijp ik nog altijd niet hoe uit U, die toch in alles het meest volmaakte wezen bent, ook onzuivere en onvolmaakte wezens kunnen voortkomen, want er kan toch nergens iets bestaan dat niet uit U is voortgekomen?' Ik zeg: 'Vriend, dat heb Ik bij een eerdere gelegenheid al duidelijk uitgelegd. Roep het je weer voor de geest en het zal je allemaal duidelijk zijn.'
[6] Robert zegt: 'Och ja, dat is waar ook, dat was toen U ons het verschil hebt uitgelegd tussen Uw gedachten en Uw ideeën. Ja, ja, nu weet ik het al: elke gedachte op zich als hoofdlijn voor een idee is zuiver, maar omdat men uit de hoofdlijnen (die op zichzelf genomen altijd zuiver blijven) ook onzuivere beelden kan vormen, zijn zulke beelden of ideeën daardoor reeds onzuiverder dan de oer- of basisgedachten, omdat ze ook iets onzuivers kunnen voorstellen. Dat is bij de hoofdlijnen zelf natuurlijk onmogelijk. Een zuivere lijn blijft een lijn, maar dat geldt niet voor een figuur, die door een combinatie van lijnen ontstaat.
[7] Maar Heer, het is vandaag al maandag en behalve de geschiedenis met bisschop Sebastiaan hebben we nog niet veel anders gezien of gehoord. Wat denkt U ervan als we eens een kort bezoek brachten aan een andere plaats?'
[8] Ik zeg: 'Je bent wel ijverig, maar vandaag zullen zeventien prelaten van het klooster te Rein ons bezoeken; met hen hebben we iets te regelen. Morgen pas zullen we voor enkele uren een andere plaats bezoeken. Maar nu houden we ons allemaal rustig, want de prelaten zijn al op weg naar ons toe.'
[9] Bisschop Waldstein zegt: 'Als zij niet uit een al te vroeg tijdperk afkomstig zijn, ken ik misschien nog wel iemand van hen.' Ik zeg: 'Niet waarschijnlijk, want zij behoren allen tot de eerste periode vanaf het ontstaan van dit klooster. Zij, die tot jouw tijd behoren, zijn nog lang niet rijp om daar te kunnen komen waar wij ons bevinden. Maar nu komen ze er heel ernstig gestemd aan; daarom willen ook wij hen in alle ernst ontvangen en hun tonen dat ook wij het goede recht hebben ons op deze heuveltop op te houden.
[10] Deze heuvel behoorde eens aan dit klooster toe en was aan de zuidwestkant met kleine wijngaarden bebouwd, terwijl de noordelijke en oostelijke kant bebost bleven met het oog op de jacht. In latere tijden is er veel veranderd en is het klooster menige bezitting kwijtgeraakt. Deze zeventien prelaten zijn echter naar hun idee nog altijd in het volledige bezit van alles wat dit klooster eens toebehoorde. Zij waren heel trots op deze heuvel en zagen niet graag dat hij door leken werd bezocht, en dat met het oog op de bescherming van het wild. Nu denken ze dat wij verkapte stropers zijn en daarom willen zij ons van deze bergweide verjagen. Let nu op, de jacht zal dadelijk beginnen.'
[11] Robert zegt: 'Heer, zou Helena misschien niet tegen deze helden kunnen worden ingezet vanwege haar welbekende scherpe Weense tong? Die zou deze van wild bezeten domkoppen eens goed de waarheid in het gezicht kunnen slingeren.' Ik zeg: 'Dat zou hier niet raadzaam zijn, want deze zeventien verstaan het Weens niet en zijn enorme zeloten. Ze stammen uit de tijd van de zogenaamde heilige inquisitie. Men zou hen heel kwaad maken als men de in hun gemoed sluimerende ijver, waardoor zoveel trouwe zielen op weerzinwekkende wijze werden gemarteld, zou opwekken. Maar wat kon men daar tegen doen? Deze priesters waren werkelijk zo dom, dat ze geloofden door zulke afschuwelijke handelingen God een welgevallige dienst te bewijzen. Hoe onverbiddelijker zo'n geestelijke was, des te heiliger vond hij zichzelf en hij werd ook door alle andere duisterlingen als zodanig beschouwd. Zeggen jullie daarom maar helemaal niets in aanwezigheid van deze zeventien. Houd je maar geheel afzijdig, alsof jullie helemaal niet letten op wat Ik met hen zal bespreken. Maar nu rustig. Ze staan voor ons en monsteren ons met echte inquisiteursblikken.'
[12] Na deze woorden treedt een titulair prelaat naar voren. Deze aartspapist neemt Mij met een minachtende blik over zijn linkerschouder van top tot teen op en zegt: 'Wie gaf jullie toestemming om deze heilige hoogte te betreden en mijn wild, dat eveneens heilig is omdat het voor de ijverige dienaren van God bestemd is, schuw te maken? Spreek, anders staat jullie gevangenisstraf, dood en verdoemenis te wachten!'
[13] Ik zeg: 'De Heer van de wereld heeft het recht zich op te houden waar het Hem belieft en hoeft de wereldlijke, schijnbare eigenaars nooit genadig om toestemming te vragen. Daarom heeft Hij zich nu dan ook het recht verschaft hier plaats te nemen, en wel omdat deze heuvel vergeleken bij alle andere in de omgeving van deze stad het minst door schandelijke daden van slechte mensen werd ontheiligd. Ik ben Christus, de Heer, en ben gekomen om de slechte wereld te oordelen en Mijn trouwe volgelingen Mijn genade, vergeving van hun zonden en het eeuwige leven te schenken. Wie Mij erkent, aanneemt en zich niet aan Mij ergert, zal niet te gronde gaan, maar wie zich aan Mij ergert en niet gelooft dat Ik de eerste en de laatste ben, het begin en het einde, de Alfa en de Omega, die zal verloren gaan. Nu weten jullie alles wat je weten moet. Wat gaan jullie nu doen?'
[14] De primaat zegt: 'Geef ons een teken en we zullen je woorden geloven.' Ik zeg: 'Er zijn veel tekenen voor jullie ogen; aanschouw ze en ze zullen jullie licht verschaffen, want jullie zijn niet bepaald slecht maar daarentegen heel blind en dom. Weten jullie wel dat jullie allen reeds lang gestorven zijn?' De prelaat zegt: 'Hoe, wat, wie is gestorven? Hoe, waar en wanneer? Leef ik nu soms niet? Ben ik dood? Wie kan me dat dan bewijzen? Dus allereerst tekenen en bewijzen, anders worden jullie als schurken en stropers gevangen genomen!'
[15] Ik zeg: 'Niet zo heetgebakerd, beste mensen, anders zouden jullie Mij wel eens zo in vuur en vlam kunnen zetten, dat het jullie wel wat te warm zou kunnen worden! Omdat jullie echter zo vreselijk bang zijn voor jullie wild, dat alleen nog maar in jullie verbeelding bestaat, zullen we met z'n allen deze heuvel voor een poosje verlaten en ons naar de berg Schöckel begeven. Daar worden jullie ogen voor enkele ogenblikken geopend, opdat jullie zien of jullie nog wel heren zijn van het klooster van Rein, of dat dit allang door een nieuwe prelaat wordt bestuurd.'
[16] De primaat zegt: 'Wat?! Moeten we ons naar die hoogste berg van Stiermarken begeven, die vanwege zijn hoogte en zijn vele heksen en boze geesten nog nooit door de voet van een sterveling is betreden?' Ik zeg: 'Juist daar moeten jullie heen gaan om te worden genezen van drie belangrijke domheden die jullie gezichtsvermogen beperken: ten eerste van het denkbeeld dat jullie nog op aarde leven, en ten tweede dat de Schöckel bij lange na niet de hoogste berg van dit land is en dat daar noch heksen, noch boze geesten huizen. Daarna zullen jullie pas inzien dat ook deze heuvel volstrekt niet meer jullie eigendom is en dat hier geen rood wild meer leeft en men hier daarom ook geen stroper meer kan zijn.'
[17] De primaat zegt: 'Maar hoe moeten we daar op komen, op zo'n angstaanjagende hoogte? Daar zullen we wel verscheidene dagen voor nodig hebben.' Ik zeg: 'O nee, dat zullen we niet! Als bewijs dat ook jullie nu geen lichamelijke, maar geestelijke mensen zijn, zullen wij deze afstand in een oogwenk afleggen. Ik zeg slechts: zo zij het! En kijk, we zijn er ook al. Wel, hoe bevalt het jullie hier?'
[18] Totaal verbluft zegt de primaat: 'Aha, dat is sterk! Ja, hoe zijn we dan zo plotseling hier gekomen? Als de bliksem zijn we van de Reiner heuvel hier naartoe verplaatst. Ja, nu begint mij al een licht op te gaan. Wij zeventienen hebben inderdaad al vele jaren geleden ons aardse lichaam afgelegd. Dat dat niet eerder bij ons opgekomen is! We hadden het toch kunnen afleiden uit het feit dat dit klooster nooit meer dan één prelaat tegelijk heeft gehad, terwijl wij inmiddels al met z'n zeventienen zijn. Het is toch merkwaardig dat men zo dom en blind kan zijn. Nu merk ik ook, dat er nog veel hogere bergen zijn dan deze Schöckel en dat er van heksen en boze geesten geen spoor te bekennen is. Ja, we moeten deze wonderbaarlijke gids nu maar van harte danken! Ook al is Hij misschien niet Christus de Heer Zelf, toch zal Hij wel een zeer machtige geest zijn, die door God naar ons is toegezonden.' Nu vallen allen voor Mij op hun aangezicht en loven Gods kracht in Mij.
[19] Robert vraagt echter: 'Heer, wat heb ik dan eigenlijk met hen gemeen?' Ik zeg: 'Zij zijn evenals jij afkomstig van Uranus en zijn daarom heel hardnekkig; om die reden moet jij hen ook opnemen in jouw huis. Begrijp je nu de betekenis van deze verschijning?'
[20] Robert zegt: 'Ja, Heer en Vader, nu begrijp ik het inderdaad. Zijn misschien die geesten, met wie we eerder op die bergweide daar beneden waren, ook mijn oorspronkelijke landgenoten?' Ik zeg: 'Nee, dat bepaald niet, maar zij zijn in de liefde net zo geaard als jij en behoren daarom ook bij jouw gezelschap. Want Ik zeg je: je bent van nu af aan een steunpilaar van een nieuwe vereniging. Dat is het loon, dat allen die op aarde uit eerlijke en goede beweegredenen in Mijn wijngaard hebben gewerkt, ten deel valt.'
[21] Heel deemoedig merken de beide bisschoppen op: 'Heer, wij hebben toch ook in Uw wijngaard gewerkt; kunnen wij hier dan ook niet een of ander ambt je krijgen?' Ik zeg: 'Jullie waren weliswaar ook arbeiders, maar de wereld gaf jullie al een goed loon. Hij werkte echter zonder wereldlijk loon. Voor zijn moeite werd hij door de wereld met de dood betaald en dat maakt een groot verschil tussen jullie en hem. Hij is een martelaar; zijn jullie dat ook? Hij is ten offer gevallen aan zijn liefde voor zijn broeders; zijn jullie dat ook?'
«« 115 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.