[2] Robert zegt: 'O Heer en Vader, dan moet maar alles wat arm is op aarde in mijn huis. Wanneer er in één huis plaats is voor zon, maan en sterren en de gehele aarde, zal er ook wel plaats zijn voor vele armen. Waar U, o Heer, Zelf reeds zo lang aanwezig bent, is plaats genoeg voor de hele oneindigheid.'
[3] Na deze goede opmerking van Robert komen er verscheidene duizenden arme zielen aan, nemen in lange rijen rond de heuvel plaats en vragen om hulp en genezing van velerlei kwalen, die nog van de ijdele wereld aan de huid van hun ziel zijn blijven hangen. De bede wordt verhoord en ogenblikkelijk gaan deze zielen er heel goed uitzien; zij worden gekleed in witte gewaden, waarvan de mannelijke met groene en de vrouwelijke met rode biezen lijken te zijn afgezet.
[4] Nadat de armen allemaal zover zijn opgeknapt, wordt er door ons een bode naar hen toegestuurd met de opdracht hen allen naar de bergweide van de Plabutschberg te leiden waar ze melk, brood en wijn zullen vinden; zwakke geesten moeten immers eerst met geestelijke melk worden verzadigd, opdat ze uit deze kost voldoende kracht opdoen om daarna brood en wijn te kunnen verdragen. De bode is een van de ontvangers, die ons in Wenen als eerste volgde. Hij brengt hen allen vlug naar de bergweide van de genoemde berg, waar de armen alles wat ze nodig hebben in overvloed aantreffen.
[5] Nadat zij voor de eerste keer in het geestelijk leven verzadigd zijn, weten ze niet hoe ze ons voldoende moeten danken en welk bewijs van liefde zij de bode moeten geven. Deze verwijst hen echter vriendelijk naar Mij, de enige gever van alle goede gaven. Hij kondigt hun aan dat Ik hen weldra Zelf zal bezoeken en zij dan voor de eerste keer God de Heer, hun Schepper en Vader, zullen zien en door Hemzelf voor eeuwig zullen worden gezegend. Als ze dat horen, zijn ze helemaal buiten zichzelf van vreugde.
[6] Eén wezen met een buitengewone schoonheid, een maagd, wordt echter zeer zwaarmoedig als zij dit bericht verneemt. Haar hart, dat op deze aarde al steeds naar Mij was toegekeerd, geraakt in vuur en vlam en haar liefde voor Mij wordt steeds heviger. Op uiterst zachte toon zegt ze tegen de bode: 'Edele vriend van mijn boven alles geliefde Jezus, ik smeek je, breng me bij Hem! Ik leef alleen voor Hem. Hij alleen is mijn alles, mijn God, mijn Vader, mijn liefde!'
[7] De bode zegt: 'Mooie, dierbare zuster, kijk, ik ben maar een knecht van de Heer en mag slechts doen wat me door de Heer wordt opgedragen, maar ik keer nu naar de Heer terug en zal je verzoek met klem aan Hem overbrengen. Wees ervan verzekerd dat ik je niet zal vergeten. Jij hebt je ook in mijn hart genesteld en ik weet eigenlijk niet of je er ooit weer uit zult verdwijnen. Het ga je goed, misschien zien we elkaar al over enkele ogenblikken weer terug.'
[8] Hierop verlaat de bode de zwaarmoedige schoonheid en gaat terug. Als hij maar amper halverwege is, kijkt hij om en ziet dat de zwaarmoedige hem op de hielen volgt. Daarom blijft hij staan en zegt: 'Maar mijn hemelse schoonheid, wat doe je nu? Je weet toch dat ik niet meer mag doen dan mij werd opgedragen; waarom volg je mij dan?' De maagd zegt: 'O vriend, heb je dan ook opdracht om mij op mijn weg tegen te houden?' De bode zegt: 'Nee, dat bepaald niet!' De maagd: 'Nu, laat me dan de zoete weg van mijn hart gaan!'
[9] De bode weet daar verder niets op te antwoorden en vervolgt gewoon zijn weg. Maar nauwelijks een paar honderd schreden verder kom Ikzelf, deze keer geheel alleen, de bode tegemoet. Hij herkent Mij en beklaagt zich bij Mij over de zwaarmoedige die hem volgt.
[10] Maar Ik zeg: 'Heeft ze jou dan niet gezegd dat ze jou achterna loopt over de zoete weg van haar hart? Zij heeft Mij boven alles lief en wil graag zo snel mogelijk daar aankomen waar Ik, als het enige voorwerp van haar liefde, Mij bevind. Dit moet je in het vervolg goed onthouden: waar je zo'n liefde vindt, mag je haar de weg naar Mij nooit versperren! Waar zo' n liefde in een hart woont, daar woont ook al de voltooiing van de geest. Wanneer echter een geest de voltooiing in zich draagt, dan draagt hij ook Mij al in zich en kan hij zonder angst of schroom Mijn vrije wezenskern naderen. Wie zelf tot vuur is geworden, hoeft het vuur nooit te vrezen. Waar is nu de geliefde van Mijn hart?'
[11] De bode zegt enigszins onthutst: 'O Heer, een paar honderd schreden achter mij zit zij nu waarschijnlijk te klagen en te wenen, omdat ze mij toch niet verder heeft durven volgen, hoewel ik het haar later niet meer heb afgeraden.' Ik zeg: 'Wel, Mijn beste vriend, dat mag je niet meer doen. Kijk, die ongelukkige lijdt nu erg; breng Me daarom ogenblikkelijk bij haar.'
[12] De bode zegt: 'O Heer, U weet heel goed waar de ongelukkige wacht en U hebt nog nooit een gids nodig gehad, maar U hebt het mij nu bevolen en daarom zal ik het ook doen.'
[13] De bode gaat voorop en Ik volg hem. Binnen enkele seconden zijn we beiden op de plaats van bestemming. Daar vinden we de geliefde op haar knieën, haar gezicht omhoog geheven, en snikkend bidt zij met gevouwen handen: 'O mijn enige, eeuwige liefde, mijn Jezus, mijn God en mijn Heer, hoe lang smacht mijn hart reeds naar U en nog steeds kan ik de genade niet verkrijgen om Uw heilige aangezicht te mogen aanschouwen. Ik moet weliswaar toegeven dat het mij aan niets heeft ontbroken tijdens mijn zeker al vele jaren durende verblijf in deze geestenwereld. Ik beleefde veel vreugde aan de goede zielen die zich door mij over U en over Uw heilige woord hebben laten onderrichten. Al mijn geliefde leerlingen zijn me nu gevolgd en wachten in een schare van enkele duizenden op deze berg ongeduldig op de Heer. We hebben alles gedaan waardoor we volgens Uw woord Uw aangezicht te zien zouden kunnen krijgen. Ten einde raad begonnen we zelfs uit zuivere liefde en verlangen naar U te vasten en ons letterlijk te kastijden, maar het was tot nu toe allemaal tevergeefs. 0 Vader, toon ons toch in Uw grote genade welke zonden nog aan ons en in het bijzonder aan mij kleven!
[14] Op aarde was ik een vooraanstaande vrouw, werd van adel daar mijn oude echtgenoot van adel was, en verkreeg menige onderscheiding. Ik heb me daardoor echter nooit iets ingebeeld. Wel heb ik een leraar van mijn dochter onrecht aangedaan. Dat was heel ondankbaar van mij want hij was immers door U als een licht uit de hemel naar mijn huis gezonden en leerde mij door middel van gesprekken en uitgelezen boeken U in alle waarheid als de heilige Vader te erkennen. Wat heb ik deze fout betreurd; zowel nog op aarde alsook hier!
[15] De eeuwigheid is lang, O Heer. Stel mij daartoe in de gelegenheid en ik wil al mijn aardse fouten in Uw heilige naam goedmaken. Ik was op aarde helaas geen maagd, hier ben ik het echter wel, want tot nu toe heeft nog geen mannelijke geest mij mogen aanraken. Mijn liefde voor u, O Vader, vormde steeds mijn machtige bescherming! O, jij hardvochtige bode van de hemel, die mij niet toestond jou te volgen, wanneer zul je terugkomen en mij berichten over Hem, de enige die ik boven alles liefheb?' Na deze woorden begint ze weer te wenen en bedekt het gezicht met haar handen.
«« 117 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.