[2] Laten we eerst een vaste grond onder onze voeten zoeken. Deze grond is Jezus, de Christus Zelf en het juiste begrip van Zijn woord! Hebben we onze voeten eenmaal op deze grond gezet en hebben we ons ermee vertrouwd gemaakt om ons daarop te bewegen, dan zullen onze handen, ogen en oren volop werk te doen krijgen en daarvan groot profijt trekken.
[3] De dertig zeggen: 'Ja, maar waar is dan Jezus de Christus, die God en mens tegelijk zou zijn? Eerst moet Hij toch aanwezig zijn! Alleen in Hem geloven is een ijdele zaak. Is het voor de meest onervaren geesten al heel moeilijk het blinde geloof te bewaren, hoeveel moeilijker is dat dan wel niet voor ons, die toch met veel ervaringen deze wereld zijn binnengekomen. Toon ons dus Christus, dan nemen we alles van jullie aan!'
[4] De vijf zeggen: 'Kijk omlaag naar de aarde; jullie zullen daarop een heuvel ontdekken. Op de top van deze heuvel bevindt zich nu de Heer Jezus Jehova Zebaoth temidden van een grote, overgelukkige schare. Deze menigte, die geheel en al uit engelengeesten bestaat, verdringt zich om Hem heen zoals kinderen om hun vader en Hij spreekt met hen alsof zij louter broeders en zusters voor Hem waren. Ga erheen, overtuig jezelf en kom terug; dan pas zullen we in staat zijn om met jullie te spreken over de verdere wijsheid van God.'
[5] De dertig zeggen: 'Maar hoe kunnen we daar zonder gevaar komen?' De vijf zeggen: 'Op de weg naar de Heer zijn geen gevaren, maar wel op de weg die de geest van de Heer afleidt. Daarom kunnen jullie je zonder schroom of vrees daarheen begeven. Jullie hebben in de duisterste nacht ver van de Heer nog nooit vrees getoond. Hoe zou zij jullie dan kunnen overmannen in de nabijheid van Hem, die jullie het eeuwige leven wil geven als jullie het maar willen aannemen?'
[6] De dertig zeggen: 'Ja, alles goed en wel, als we maar niet zulke grove zondaars waren; dat zijn wij echter wel en daarom is het de vraag, of wij Zijn tegenwoordigheid kunnen verdragen als Hij het werkelijk is.' De vijf zeggen: 'Waar zijn dan zij, die ten overstaan van God kunnen zeggen: Heer, we hebben nooit een zonde tegenover U begaan en zijn dus volkomen rein! Geef ons daarom de beloofde eeuwige beloning!'
[7] De dertig zeggen: 'Ja, dat is wel waar, maar toch zit er bij ons nog een geweldige kink in de kabel. Er zijn wel velen, die nu bij God de grootste zaligheid genieten terwijl ze op aarde beslist niet helemaal vrij van zonden hebben geleefd, maar dat waren toch zeker niet zulke grote zondaars als wij. En als ze al gezondigd hebben, dan hebben ze toch zeker oprecht boete gedaan en zijn daardoor in een toestand van heilig makende genade gekomen, waardoor ze vervolgens als vrienden van God zalig zijn geworden. Wij zijn echter in onze zonden gestorven en hebben hier als geesten nog volop verder gezondigd. En nu zouden wij dus zomaar voor de Heer verschijnen? O, daar komt niets van in.
[8] Wij willen heel graag van jullie leren hoe we ons leven als geesten moeten inrichten zodat het God welgevallig is. Maar in zo'n zondige toestand voor de Heer verschijnen, betekent gewoon aan al onze zonden nog de grootste zonde van vermetelheid toevoegen om dan des te zekerder in de hel te belanden. Nee, nee, vrienden, dat wordt niets! Als die man daar werkelijk de Heer is, zouden we toch begrijpelijkerwijs onmogelijk voor Hem kunnen verschijnen. Is Hij het echter niet, en is Hij ook geen bijzondere vriend van de Heer, dan zou het voor ons zondermeer vergeefse moeite zijn om naar Hem toe te gaan. Daarom willen we liever hier in jullie gezelschap blijven totdat we ons waardiger voelen om voor de Heer van alle leven te verschijnen.'
[9] De vijf zeggen: 'Jullie verontschuldiging doet ons echt plezier. Doe wat je wilt, we hebben namelijk van God het recht gekregen slechts te onderrichten en raad te geven, maar mogen nooit iemand dwingen. Wij zijn echter van mening dat als wij, die toch veel slechter zijn dan de laatste geest in de omgeving van de Heer, jullie niet veroordelen vanwege je zonden, de Heer jullie nog veel minder zal veroordelen als jullie tegenover Hem schuld bekennen en Hem om vergeving smeken!'
[10] De dertig zeggen: 'Jullie kunnen ons gemakkelijk vergeven, omdat we tegenover jullie nooit hebben gezondigd, maar dat ligt anders voor de Heer, die onze zonden door en door kent. Wanneer iemand op aarde bij een schuldeiser veel schulden heeft, dan heeft alleen deze het recht de schuld kwijt te schelden. De schuldenaar kan ten opzichte van ieder ander mens een heel achtenswaardige man zijn, maar dat neemt zijn schuld ten opzichte van die ene schuldeiser niet weg.
[11] Men kan weliswaar hopen dat de schuldeiser uit barmhartigheid de schuld kwijtscheldt, maar de schuldenaar heeft niet het recht zo'n edelmoedige handeling te verlangen. Hij is en blijft zolang schuldenaar tot de schuld is afbetaald. Om deze reden hebben we dan ook gemakkelijk praten met jullie, want jullie zijn niet onze schuldeisers. De Heer heeft echter het volste recht ons met een enorme vordering te confronteren. Daarom zou het wel eens veel moeilijker kunnen zijn om met Hem te spreken.'
[12] Op dat moment sta Ik voor de dertig en wel op de bekende heuvel, waar zij, zonder het te merken, samen met hun leraren naartoe getrokken zijn. De dertig herkennen Mij meteen en staan ineengedoken en bevend van angst voor Mij. Maar Ik zeg eerst tegen de drie: 'Jullie hebben je opdracht in het klein goed volbracht, daarom zal jullie ook meer worden toevertrouwd. Ook jullie beiden, die zich het eerst bij de drie hebben aangesloten, zijn in staat om in gelijke mate samen met hen voor Mijn zaken zorg te dragen. Jullie dertig echter staan weliswaar zwaar bij Mij in het krijt, maar omdat jullie je schuld trouwhartig hebben toegegeven, scheld Ik haar jullie ook helemaal kwijt! Ga nu dan ook met de vijf mee en bewerk Mijn wijngaard; Ik zal jullie dan geven wat je toekomt. Zijn jullie daarmee tevreden?'
[13] De dertig zeggen: 'O Heer, God, Schepper en Vader van alle wezens, hoe oneindig groot moet Uw liefde en erbarming zijn dat U ons grote zondaars zelfs vraagt of we daarmee tevreden zijn! O, beste Vader, wij zijn al heel tevreden dat U ons niet in de hel hebt geworpen, wat we wel duizendmaal hadden verdiend. Hoe zouden we met een nog grotere genade niet tevreden kunnen zijn! Voor elke dauwdruppel op onze dorstende harten zij U, heilige Vader, al onze liefde en al onze dank!
[14] Welke hemel weegt op tegen het feit dat onze zwakke ogen U, eeuwig heilige Vader, hebben aanschouwd en dat onze oren de verheven klank van Uw vaderstem hebben vernomen! Daardoor zijn wij nu reeds zo rijkelijk beloond dat we deze hoge beloning nooit ofte nimmer meer door onze toekomstige werkzaamheden zullen kunnen terugbetalen. Geef ons, O Vader, slechts voldoende dagelijks brood en we hebben dan alles wat onze harten zich maar kunnen wensen. Uw alleen heilige wil geschiede!'
[15] Ik zeg tegen Robert: 'Broeder, als er zulke gasten bij ons komen, mogen brood en wijn niet ontbreken! Ga en breng er voldoende van, zodat allen gesterkt worden voor hun ambt. De vele miljoenen, die zich nu reeds over de meeste noordelijke landen van de aarde beginnen te verspreiden, zullen hun worden toevertrouwd.'
[16] Robert zorgt dadelijk voor brood en wijn en Ikzelf deel het uit aan deze (in totaal) vijfendertig personen. Met een van dank vervuld gemoed eten zij het op en loven bovenal Mijn grote goedheid, liefde, genade en erbarming.
[17] Ik zeg: 'Waarlijk, zo'n zondaar, die oprecht boete doet in zijn hart en zich verdeemoedigt, is Mij veel liever dan negenennegentig rechtvaardigen, die geen boete nodig hebben, want de rechtvaardige is rechtvaardig uit angst en is bang om fouten te maken. De zondaar wordt echter gerechtvaardigd door de boete die hij doet uit liefde voor Mij!'
[18] Onder lofprijzingen gaan de vijfendertig nu weer weg, en begeleid door Mijn zegen beginnen zij vol goede moed met het hun toevertrouwde werk. Nu komen ook de eerste drie vol achting naar Mij toe en zeggen: 'Heer, als U ons flink genoeg vindt, zouden wij ook in Uw almachtige naam willen werken voor het welzijn van onze broeders. Als het Uw heilige wil is, laat ons dan onze broeders volgen!'
[19] Ik zeg: 'Vrienden, Ik denk dat jullie bij Mij ook niets tekort komen. Wacht maar af! Als Ik jullie zal roepen, zullen jullie ook volop te doen krijgen, maar nu moeten we op deze heuvel nog andere zaken afhandelen. De aardse vrijdag loopt ten einde, de sabbat nadert en dan zal er nog heel wat te beslechten zijn.
[20] De vijfendertig boden gaan aan het werk, waardoor het al heel onrustig wordt in de luchtlagen met de lagere bewolking. Let op, want deze duistere geesten zullen spoedig met hun boosaardig werk beginnen, maar er is al voor gezorgd dat ze zich niet te verderfelijk gaan gedragen! Boven hen wachten miljarden buitengewoon machtige vredesgeesten en deze zijn zeer goed in staat om de grootste onruststokers dadelijk tot de orde te roepen. De bergen zullen jullie weldra vertellen hoe het deze boze geesten vergaat. Wees echter niet bang, want in alle geesten die zich buiten Mijn orde bevinden, is geen kracht en niet de minste macht voorhanden.'
[21] De drie zijn nu volkomen tevreden en prijzen Mijn liefde, goedheid, wijsheid en macht. Robert brengt ook deze drie een portie brood en wijn om hen te sterken voor het eeuwige leven, maar ze durven het niet aan te nemen totdat Ik het hun letterlijk gebied. Wanneer zij het brood en de wijn hebben verorberd, voelen ze zich geweldig gesterkt en prijzen Mij bovenmate.
«« 123 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.