[2] Alleen Robert-Uraniël en zijn helpers zien geen huis dat voor hen is gereedgemaakt en vragen Mij waar zij dan in de regel zullen wonen.
[3] Ik zeg echter tegen Robert: 'Kijk, dit alles is toch jouw huis! Jij bent hier overal thuis en jouw vriend met jou, maar verder heb je je woning daar in die stad, waarin Ikzelf bestendig pleeg te wonen. Dit is het nieuwe hemelse Jeruzalem, de stad van jouw God, jouw Heer, jouw Vader en in de geest van de liefde, van jouw broeder. Van daaruit zul je steeds alles regelen in je eigen huis en door Mij zul je daarvoor rijkelijk van alle middelen worden voorzien.
[4] Volg Mij maar, nu hier iedereen, klein en groot, uitstekend verzorgd is, naar gindse stad. Mocht je echter iemand van de meegekomenen willen meenemen, dan staat je dat vrij. Ik zie weliswaar dat je iedereen mee zou willen nemen, maar dat is voorlopig niet mogelijk; neem wel Jozef, Leopold en Rudolf de Eerste mee! Hun woningen bevinden zich hier vlak bij de hoofdstraat. Roep hen maar, opdat zij zich met ons naar de stad van de hemelen begeven!'
[5] Robert roept hen; zij komen dadelijk uit hun huizen, waarvan zij de inrichting niet genoeg kunnen roemen, en gaan met ons op weg naar de stad. Robert vraagt Mij waar de geesten die met de aartsvaders vóór ons in dit rijk zijn binnengegaan, zijn gebleven.
[6] Ik wijs hem de streek naar de middag aan en zeg: 'Daar zul je hen allemaal aantreffen, want ook zij wonen in jouw huis. De aartsvaders wonen echter in eigen grote huizen, die je mettertijd allemaal zult leren kennen, want huizen zoals het nieuwe van jou, zijn er oneindig veel in Mijn rijk. Je zult het in geen eeuwigheid voor elkaar krijgen deze allemaal te leren kennen, maar in Mijn grote huis zul je ze te zien krijgen naar de mate van de hemelse behoeften. Ken je trouwens de geest, die ons nu over de straat tegemoet snelt?'
[7] Robert zegt: 'Dat is toch de beroemde Cado, die satana zulke onverteerbare brokken te slikken gaf!' Ik zeg: 'Ja, die is het! Geef hem nu het eerst de wacht op de heuvel, want hij heeft veel kracht en moed. Maar over een aards jaar hoeft niemand op aarde meer de wacht te houden en dus ook Cado niet!'
[8] Op hetzelfde moment staat Cado al voor ons en zegt: 'Heer, ik heb al vernomen wat mijn bestemming is en haast me haar getrouw na te streven!' Robert kust hem en zegt: 'Wees goed, rechtvaardig en streng, want het is slecht met de aarde gesteld.' Cado buigt en haast zich naar de plaats van zijn eerste bestemming.
[9] Wij lopen verder over de straat die rechtstreeks naar de heilige stad gaat en die er uitziet als een ruim dertien meter brede gouden band, waar als uit fijnste zijde de kleuren van de regenboog prachtig zijn ingeweven. Die stad is voor geen nog in het vlees levende geest te beschrijven, want haar pracht, haar grootte en de graad van de in haar heersende zaligheden zijn oneindig. Haar uiterlijke vorm lijkt op de gestalte van een mens, hoewel elk huis van binnen oneindig is, zoals de kiem van iedere zaadkorrel van binnen oneindig is en zoals het hart van een geest in al haar verscheidenheid nog veel omvattender is.
[10] Robert, zijn helper Peter, hun vrouwen, Jozef, Leopold en Rudolf zijn vol verbazing over de heerlijkheid van de stad. Hoe dichter we haar naderen, des te heerlijker wordt haar gestalte en van alle kanten straalt ons de grootste liefde en vriendelijkheid tegemoet.
[11] Robert, die boven de stad de heerlijkste zon van alle zonnen aanschouwt, waarvan het licht in de hele oneindigheid uitstraalt, vraagt Mij in alle liefde wat dat wel voor een zon is, waarvan het licht veel helderder straalt dan dat van de natuurlijke zon, maar desondanks zo lieflijk is als het licht van de morgenster.
[12] En Ik zeg tegen hem: 'Kijk, eigenlijk ben Ikzelf deze zon! Er zijn nog twee hemelsferen: in de richting van de avond een zuivere 'wijsheidshemel' en naar de middag toe een' liefde-wijsheidshemel'. De bewoners van deze beide hemelen zien mij slechts als een zon, en wel als de zon die je nu midden boven de stad ziet schijnen.
[13] Alleen hier in de allerhoogste hemel ben Ik buiten de zon, hoewel ook in de zon. Buiten deze zon ben Ik zoals jullie allen Mij nu in jullie midden zien, maar in de zon ben Ik puur geestelijk in de kracht van Mijn wil, van Mijn liefde en wijsheid. Ikzelf ben in de grond van de zaak deze zon, maar toch is er verschil tussen Mij en haar. Ik ben de basis en deze zon is als een uitstraling van Mijn geest, die vanaf hier en vanuit Mij heel de oneindigheid in onverminderde kracht doorstroomt en alom Mijn eeuwige orde tot stand brengt.
[14] Kijk nu eens naar de grote scharen, die ons vanuit de stad tegemoet snellen en ons duidelijk zichtbaar hun hoogste, liefdevolle vriendschap komen aanbieden.' Robert zegt: 'O Heer, ik verga van verrukking en liefde als ik naar U kijk! U bent bij ons en dit alles is Uw werk. Heer, wat zijn wij dan, dat U ons zo oneindig genadig bent? O God, o God, hoe groot, heerlijk en heilig bent U toch!'
«« 133 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.