De drie deuren in de noordelijke wand. Eindeloze uitgestrektheden van de scheppingsruimte. Blik in de middengordel van de zon en in de maan. Het bestuur door de engelen van de scheppingsgebieden.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 145 / 153 »»
[1] Ik zeg verder: 'Robert, open de eerste deur, dan zullen we een blik naar buiten werpen en zien wat de stralen van onze ogen daar zullen ontmoeten.'
[2] Robert opent de eerste van de drie deuren en deinst letterlijk terug van grote verbazing. Na een poosje zegt hij: 'O Heer, o vrienden, dat is werkelijk voor het oog van een geschapen geest te veel ineens! Ik zie de maan van de aarde zoals hij reilt en zeilt aan het hoge firmament. Hij staat volop in het licht en ziet er buitengewoon liefelijk uit. En ver op de achtergrond zag ik nog een groot aantal heel helder schitterende sterren. De Plejaden, Orion en de Grote Hond herkende ik meteen. Ook de Melkweg was duidelijk te zien, maar niet als een glanzende nevel, maar als een brede strook vol schitterende sterrenbeelden. O vrienden, van hieruit zoiets te aanschouwen geeft me zo'n onbeschrijfelijk geluksgevoel, vooral met het oog op U gericht, o Heer, U, die de oneindigheid zo schitterend hebt gevuld met de stralende werken van Uw liefde, wijsheid en macht!
[3] De grote, oneindige ruimte tussen de hemellichamen is echter niet leeg. Ik zag daar geesten met grote snelheid heen en weer zweven, waarvan enkelen heel dicht bij me kwamen en me hartelijk groetten. Ach, dat ziet er werkelijk in hoge mate bedrijvig uit! Een dat is nu juist mijn lust en mijn leven, bedrijvigheid te zien en zelf naar beste vermogen bedrijvig te zijn.'
[4] Allen verdringen zich nu op een groot balkon, waarvan er zich voor iedere deur een bevindt. Van hieraf nemen zij de hele sterrenhemel in ogenschouw en onderhouden zich met geesten, die rondzweven en het balkon dicht naderen, hetgeen ze des te liever doen omdat ze Mij daarop gewaarworden.
[5] Robert vraagt Mij of hij, als hij over de balustrade zou klimmen, ook zo vrij zou kunnen rondzweven. Ik zeg: 'Probeer het, misschien gaat het!'
[6] Robert bekijkt de diepte onder zich, wijkt vlug van de balustrade terug en zegt: 'Heer, dat zal ik wel achterwege laten, want beneden ons is een grote diepte! Hoe komt dat nu? Wij zijn toch vanaf de begane grond naar buiten op het _balkon gelopen en men zou toch denken dat we ons nog op de begane grond bevinden. Maar bij deze oneindige diepte beneden ons, die talloze vaste-sterren-afstanden groot is, kan van een begane grond onmogelijk sprake zijn. Op welke grond is Uw huis dan gebouwd, o Heer en Vader? Onder het balkon houdt de wand op en men ziet niets anders dan de eindeloos uitgestrekte diepte van Uw schepping. Hier begrijp ik helemaal niets van!
[7] Ja, dat geeft weer aanleiding tot duizenderlei vragen! Bijvoorbeeld: wij zijn toch, toen we van de aarde hier in deze stad aankwamen, over de begane grond Uw heilige huis binnengegaan en hebben toen nergens een balkon gezien. Nu zijn we in datzelfde huis op de begane grond en kijk nou eens: de kamer, even groot en prachtig als de zaal boven ons, heeft twaalf deuren, waardoor men op de uitzichtbalkons komt, waarvan eerst geen spoor te zien was. En men ontdekt daar dan verder, dat dit huis als een hemellichaam vrij in de ether rondzweeft - terwijl men daarbij van een verdere stad, die toch een eindeloze uitgestrektheid had, niet één huisje meer kan zien! Ook voerden er drie volkomen gelijke deuren op een rij in één en dezelfde wand naar deze raadselachtige vrije ruimte - en kijk, ik zie ze niet meer. Heer en Vader! Wie dat volkomen begrijpt, moet, zoals men zegt, van goeden huize komen.
[8] Hemel of geen hemel; dat gaat mijn verstand te boven! Is dit enkel een soort geestelijke fantasie, een geestelijk diorama of misschien een geestelijk optisch bedrog? Werkelijkheid kan het onmogelijk zijn! Ofwel de hemel bestaat werkelijk en het geziene moet dan slechts illusie zijn, of het geziene is werkelijkheid en de hemel een illusie. O Heer en Vader, nu vraag ik U toch uit naam van ons allen om een snelle opheldering!
[9] Bij het binnengaan in deze geestenwereld zijn mij vaak ook wel vreemde verschijnselen opgevallen, voornamelijk in mijn eerste huis. Maar langzamerhand kon ik ze begrijpen omdat ze met mijn innerlijk corresponderend verschenen. Maar hier ben ik immers mijn diepste innerlijke zelf, waarachter zich toch niet iets nog meer innerlijks kan verbergen. Waar komt dan deze eigenaardige verschijning vandaan?'
[10] Ik zeg: 'Geduld maar, beste vriend! Mettertijd zal alles je wel duidelijk worden, hoewel je daarna voortdurend nog oneindig veel evenmin zult begrijpen als dit eenvoudige hier. Nu gaan we weer terug in de kamer en werpen een blik door de tweede deur.'
[11] Allen gaan nu vlug terug en keizer Rudolf vraagt Mij: 'Heer en Vader! Om de door broeder Robert aangevoerde wetenswaardigheden heb ik mij niet wezenlijk bekommerd, want ik dacht bij mezelf onbegrijpelijk is het wel en de situaties die zich voordoen contrasteren hier op wonderbaarlijke wijze. Daarmee houd ik mij echter niet bezig. Want zolang ik iets niet volledig begrijp, blijft het voor mij steeds hoogst interessant. Zie ik echter eenmaal iets in, dan is de grootste interesse ook al weg, want alleen het onbegrijpelijk wonderbaarlijke neemt al onze aandacht volledig in beslag. Het natuurlijke wordt heel gewoon, omdat we begrijpen hoe het is en hoe het werkt. Alleen het onbegrijpelijke is en blijft steeds interessant.
[12] Daarom ben ik niet zo nieuwsgierig naar de achtergronden van al deze wonderen als broeder Robert. Alleen zou ik graag willen weten wie toch die geesten zijn, die in de vrije ether voor ons hebben gespeeld. Dat zij op hun manier ook heel gelukkig moeten zijn, heb ik uit de vriendelijkheid van hun gezichten kunnen opmaken. Maar wie zij eigenlijk zijn en wat hun bestemming is, kan alleen maar U, 0 Heer en Vader, bekend zijn.'
[13] Ik zeg: 'Dat zijn engelen die hun taak hebben in deze bovenste hemel. Als jullie daartoe met de nodige wijsheid zullen zijn toegerust, zullen ook jullie van tijd tot tijd hun taak krijgen. Zij zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van alle werelden en zijn daarvan de opperste leiders en gidsen. Kijk, zo'n montere engel is niet zelden heer en bestuurder van een heel zonnen gebied. Om echter zo'n regentschap te kunnen aanvaarden, moet hij vooraf wel heel veel leren kennen en veel scholen doorlopen. Onze Cado, een heel begaafde geest, is op aarde reeds begonnen met dienen en regeren. Hij vervult zijn taak goed en is in staat de verschillende geesten volledig in hun waarde te laten. Daarom krijgt hij ook een steeds grotere werkkring.
[14] In het begin krijgt iedereen slechts een kleine kring toegewezen. Is hij daarin trouwen volop werkzaam, dan krijgt hij spoedig grotere gebieden onder zijn beheer. Ook Cado kreeg aanvankelijk maar een klein gebied, bestaande uit twee kleine landen, toevertrouwd om te leiden en te bewaken. Nu zwaait hij zijn scepter reeds over half Europa en zal, als hij zo doorgaat, spoedig de hele aarde onder de macht van zijn wil hebben. Heeft hij bij de aarde bewezen dat hij met de hem verleende macht weet om te gaan, clan zal hij de zon onder zijn hoede krijgen; tenslotte met haar alle planeten en zo verder, totdat hij heer is over een heel zonnengebied. Bedrijp je nu wie de geesten zijn die buiten aan ons voorbij zweefden?'
[15] Keizer Rudolf zegt: 'Ja Heer en Vader, maar ik ben niet erg gesteld op deze waardigheid. Want zo'n engel heeft dan toch nooit even tijd om hierheen te komen en van zijn grote inspanningen wat uit te rusten.' Ik zeg: 'Ach, maak je daar maar geen zorgen over. Elk van dit soort engelen heeft miljoenen andere onder zich, die zijn wil uitvoeren. Hij kan zo vaak hij wil hierheen komen en van Mijzelf verdere gedragsregels ontvangen en de nodige versterkingen tot zich nemen. Bij de voorheen gehouden grote maaltijd heb je er velen gezien, die nu al weer op de plaats van hun bezigheid verblijven.
[16] Maar nu een blik door de tweede deur. Ze staat al open en dus gaan we naar buiten! Nu staan we op het tweede balkon. Wat zien jullie hier?'
[17] Allen zijn buitengewoon verbaasd, want ze zien nu het wondermooie land van de middengordel van de zon en kunnen zich niet genoeg verwonderen over diens pracht. Zij zien ook mensen, maar thans nog op zo'n grote afstand dat ze hun uiterlijke vorm niet goed kunnen waarnemen, want daarvoor hebben ze over het algemeen nog te weinig vastheid in hun hart.
[18] Nu komt Robert weer naar mij toe en zegt: '0 heiligs te Vader, broeder Rudolf heeft in wezen werkelijk geen ongelijk. Ook ik zie nu in dat bij zulke verschijningen al dat vragen volkomen zinloos moet zijn. Hier zijn immers nog veel meer wonderbaarlijkheden dan bij de vorige deur. Men zou in geen eeuwigheid klaar zijn met het stellen van vragen. Daarom is het beter van de hemelse zaken zalig te genieten, en daarbij geduldig af te wachten tot het U schikt ons daarover opheldering te willen geven. - Maar die mensen daar! Ik kan hun uiterlijk weliswaar niet duidelijk waarnemen, maar ik merk wel dat ze onwaarschijnlijk mooi moeten zijn.'
[19] Ik zeg: 'Kijk, dat is de zon met haar eigenlijke bewoners. De iets donkere zijn nog in de materie; de lichtere daarentegen zijn geesten, die eveneens in de zon huizen. Later zul je alles volkomen leren kennen, nu zou het nog wat te vroeg zijn. We hebben nu gezien wat de tweede deur verborgen houdt. Laten we ons daarom naar de derde deur in deze noordelijke wand begeven!'
[20] We gaan het vertrek weer binnen en dan naar de derde, reeds openstaande deur. Staande op het balkon van deze deur, zien we vlak bij dit derde uitzichtbalkon een natuurlijk verlichte wereld. Vanaf hier kan men, net als eerder bij de zon, maar een kleine landstrook in één keer overzien. Robert vraagt meteen wat dat eigenlijk voor een wereld is; misschien een donkerder gedeelte van de zonnewereld?
[21] Ik zeg: 'O nee, dat is de maan van de aarde. Kijk eens naar haar duistere land en daar iets verder weg naar een kleine groep dwergachtige, menselijke wezens! Dat zijn de eigenlijke bewoners van de maanzijde, die steeds van de aarde afgekeerd is. Hun grootste lust zijn hun vrouwtjes, die ze uit pure liefde en tederheid meestal op hun schouders ronddragen. Boven hen zien jullie heel montere geesten rondzweven. Dat zijn de zielen van gestorven maanmensjes. Het is hun een vreugde om voor hun nog sterfelijke broeders goed te zijn en hen voor allerlei gevaren te behoeden. Hun aandacht is er hoofdzakelijk op gericht, dat de zeer materiële geesten, die de kale zijde van de maan, die steeds naar de aarde toegekeerd is, bewonen, niet bij de bewoners van de begroeide kant van de maan kunnen komen, omdat ze deze in hun huis, dat uit een ondergronds hol bestaat, aanzienlijke schade zouden kunnen toebrengen.
[22] Voorlopig weten jullie genoeg over de inrichting van dit kleine hemellichaam. Langs de weg van jullie toekomstige bezigheden zullen jullie alles door en door leren kennen. Daarom willen we ons ook niet langer bezighouden met het beschouwen van deze kleine wereld, maar ons direct naar de eerste deur van de avondlijke, westelijke wand begeven en van daar weer opnieuw de buitenwereld beschouwen.'
«« 145 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.