De helse hemel bestorming barst los. Vredesgeesten in de hoogte. Verschrikkelijke wending voor de scharen der duisternis.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 19 / 153 »»
[1] Cypriaan wendt zijn ogen niet van de scène af, maar Ik geef Mijn dienaren een wenk en deze begrijpen wat hun te doen staat.
[2] Na een poosje zegt Cypriaan angstig: 'Heer, wij zullen ons tenslotte toch moeten opmaken voor de terugtocht, want de hel lijkt nu al haar vele duizenden jaren oude gevangenen vrij te laten, zodat ze met vereende krachten U, en met U de hele hemel, in beslag kan nemen. Zij stevenen nu vermetel op ons af, en wat een gestalten: werkelijk, af en toe bespottelijk lelijk! Wat zwellen sommigen op en krimpen spoedig daarna weer in tot de grootte van een kleine aap! Ook allerlei wapens begin ik te ontdekken: speren, lansen, zwaarden en geweren van allerlei soort. Dat draait warempel op een echte oorlog uit! Maar tegen wie dan? Toch zeker niet tegen ons? Zien zij ons dan, want zij komen toch recht op ons af?'
[3] Ik zeg: 'Inderdaad is oorlog die van de hel uitgaat altijd tegen ons gericht! Zien kunnen zij ons niet; wel echter vermoeden ze dat we hier zijn, omdat ze in de richting van onze plaats, die eigenlijk de geestelijke middag is, een soort licht waarnemen. Zij doen vergeefse moeite om naar ons toe te komen. Zij denken wel dat ze vooruit komen, maar hun ogenschijnlijke vooruitgang is een achteruitgang en een zich steeds verder verwijderen van ons. Daarom laten we hen ook draven, omdat we weten hoe ver en waar zij met deze beweging zullen komen.
[4] Over een poosje worden ze zich er wel van bewust, dat ze ondanks al hun moeite geen stap verder komen, en dat zal het sein voor de uitbarsting van hun innerlijke woede zijn, waarbij zij elkaar zonder pardon zullen aanvallen en verscheuren als wilde beesten. Let nu maar goed op, in het bijzonder op hun bewegingen.'
[5] Cypriaan let nu heel goed op alles wat zich voordoet bij de bewegingen van de helse bende. Miklosch en graaf Bathianyi zeggen echter eenstemmig: 'Heer, bovenmate groot is Uw lankmoedigheid en geduld, dat U deze manier van doen met zo'n zachtmoedige gelatenheid kunt aanzien! Als het van ons zou afhangen, zouden wij eens een hartig woordje met dit gespuis spreken. Nee, zo'n brutaliteit om zich zo tegen U te willen afzetten, ja, U zelfs als het mogelijk zou zijn helemaal te vernietigen! Nee, dat is meer dan helse kwaadaardigheid! De gedachte alleen al zou volgens ons een eeuwige tuchtiging waard zijn!'
[6] Ik zeg: 'Mijn lieve kinderen, laat alles achterwege wat ook maar de naam ergernis heeft! Want zie, iedere nog zo geringe ergernis stamt uit de hel en is onverenigbaar met de zuivere natuur van Mijn kleine hemelse kinderen, die jullie nu nog zijn. Jullie moeten je hoe dan ook aan geen enkele verschijning, ook maar in het minst ergeren, hoe slecht ze er ook mag uitzien, want de ergernis van de kinderen van de hemel speelt de hel in de kaart en geeft haar aanleiding tot het geven van nieuwe ergernis, die zij maar al te gemakkelijk en gauw om zich heen wil laten grijpen. Denk in plaats daarvan in je hart dat alles zo moet gebeuren, wil er ook in de grot ooit een zachter licht doordringen. Bedenk dat de hele hel bestaat uit wezens, die ten dele door hun eigen geschiedenis en ten dele door die van de groten op aarde zulke duivels zijn geworden en hun geestelijk leven helemaal hebben verspeeld. Zij zijn nu diep ongelukkig en zullen nog ongelukkiger worden, maar omdat wij alle macht bezitten is het nu aan ons, hen zo veel mogelijk te helpen en wel met ieder middel waarmee blijkbaar nog hulp mogelijk is.
[7] Deze nu tegen ons op handen zijnde strijd brengt hun matte schijnleven tot grotere activiteit, waardoor zij voor een volledige ontbinding behoed worden. Door deze mislukte poging worden ze dan weer tot het inzicht gebracht, dat ze tegen God niets vermogen. Dan zullen velen van hun horde bescheidener worden en aan een dergelijke toekomstige onderneming niet meer mee doen. Dat is dan een echte vooruitgang voor deze verloren schapen. Voor hen staan ons dan weer heel wat werkzame middelen ter beschikking om hun levensgeesten weer wat op te wekken, zonder ons direct te vergrijpen aan hun vrije wil, die hun leven uitmaakt. Dat dergelijke bomen echter niet met één bijlslag mogen worden geveld, zullen jullie hopelijk wel inzien!'
[8] Miklosch zegt: 'O ja, Heer en Vader! Nu is ons alles weer duidelijk en alles wat U, o Heer, hebt bepaald, is goed. Maar nu ontdek ik, dat op de toppen van het enorm hoge gebergte zich steeds meer lichte geesten beginnen te verzamelen. Ook op de hoogste top staan naast de twee eersten een menigte andere, ons geheel onbekende, krachtige engelen. En daar, kijk eens omhoog in de lucht! Enorme scharen zweven er in welgeordende rijen en houden het oog scherp gericht op iedere beweging van de helse horde. De hele horde lijkt hen op te merken, aangezien ze nu ineens hun grimmige gezichten naar boven keren en hun geschut omhoog beginnen te richten.'
[9] Cypriaan zegt: 'Ja, broeder Miklosch, je hebt gelijk. Daar dicht bij die bewuste duivelsgrot heb ik al een soort raket zien opstijgen, maar die kwam niet eens tot op een achtste van de hoogte van de berg. Nu zie ik ook hoe hele massa's tegen de zwartgrauwe rotswanden omhoog beginnen te klimmen, maar uiterst slecht vooruitgang boeken. Van beneden af worden ze ontzettend bedreigd en ze lijken ook geen zin te hebben om verder naar boven te klimmen. De geschiedenis begint een tragisch aanzien te krijgen! Nu is een hele groep vanaf een hele hoge, steile wand naar beneden gestort en wordt meteen weer aangezet om opnieuw naar boven te klimmen. Zij verzetten zich door te wijzen op de onmogelijkheid van hun opdracht, maar men begint hen met gloeiende speren te bewerken. 0, dat is afschuwelijk!'
[10] Ik zeg: 'Let nu allemaal goed op, want nu begint de eigenlijke jacht! Nu moet Miklosch, die een meer onbewogen geest heeft, maar verder vertellen hoe deze scène verloopt en wel zonder al die uitroepen van verwondering! Zo zij het!'
[11] Miklosch zegt: 'Heer en Vader, ik arm zondig wezen, ik dank U uit het diepst van mijn hart dat ik deze schitterende en grote opdracht, die werkelijk aan iedere nog zo standvastige waarnemer zeer hoge eisen stelt, van broeder Cypriaan mag overnemen. Wel moet ik daarnaast ook openlijk toegeven dat het mij daarbij niet beter zal vergaan, want het mislukken van de helse inspanningen is zelfs voor de hel en haar strijders zo aangrijpend en gruwelijk, dat het zelfs het koelbloedigste gemoed niet onberoerd zou kunnen laten. Daarom vraag ik U voor dit doel wel een heel bijzondere sterking, wil ik niet midden in het navertellen van liet geziene al bij de derde zin blijven steken. In Uw almachtige en heilige naam wil ik dan proberen, hoe het mij met het navertellen zal gaan.
[12] Er stort net een hele grote rotswand omlaag op een menigte, waardoor een grote massa helse strijders, die gedwongen werd naar boven te klimmen, bedolven en verpletterd wordt. Achter de ingestorte wand stroomt een in lichterlaaie staande, afschuwelijk bruisende en sissende lavavloed, die in haar snelle opmars heel wat meer begraaft dan de zojuist ingestorte wand. Nu zie ik ook weer de reeds zeer mismaakte Cado en zijn hoofdman. Zij lijken op de voorgrond te beraadslagen over wat er verder valt te doen en te ondernemen, want naar het lijkt voelt geen duivel er nog wat voor om voor niets over die steile rotshelling naar boven te klimmen. De machtigste duivels sporen de zwakke re nog wel hels energiek aan, maar er is geen sprake meer van gehoorzaamheid en vluchtend voor de lavastroom lijkt iedereen nu alleen nog maar te gehoorzamen aan zijn eigen wil. Wat een afschuwelijk geweeklaag, wat een nameloos leed! Er komen nu uit verscheidene spleten van het gebergte gloeiende lavastromen tevoorschijn, die zich als geweldige watervallen in de diepte storten. Daar, boven een hoge rotswand, stort zich als een Niagarawaterval een enorme massa gloeiend gesmolten erts onder verschrikkelijk gekraak in de diepte. En de benden, groot en klein, vluchten voor de op hen afkomende vuurstromen én huilen en vloeken verschrikkelijk.
[13] Cado en zijn hoofdman maken eveneens een snelle beweging in onze richting en beklimmen een tamelijk hoge heuvel, die zich links van ons bevindt. Cado maakt de hoofdman harde verwijten vanwege zijn onuitvoerbare, waanzinnige plan om de almachtige Godheid te willen overwinnen. Nu ziet hij de overwinning voor zijn domme krokodillenogen! Hij moest nu maar de gaten dichtstoppen, waaruit de Godheid over hem en zijn gehavende leger zo overvloedig vuur laat stromen en hij zou ook degenen die begraven zijn, maar tevoorschijn moeten halen. Maar de hoofdman maakt de opmerking dat dit allemaal maar loos alarm is en dat de vuurstroom spoedig zal zijn uitgeput.
[14] Daarop lacht Cado honend en zegt: 'O jij domme duivel! Daar, kijk eens hoe daar boven steeds nieuwe, geweldige bronnen ontspringen en hoe die gloeiende stroom over enkele ogenblikken ook onze heuvel zal omspoelen. Je kunt duidelijk zien, hoe vlug naar jouw idee de toornbronnen van de Godheid zullen opdrogen! Kijk eens naar de grot waarvan het binnenste waarschijnlijk jouw koningsverblijf is: het is al vol gloeiend, vloeibaar erts en hele scharen van jouw machtige strijders zwemmen ijzingwekkend aan de dampende oppervlakte daarvan. Zij worden waarschijnlijk door de snelle vloedgolf van de vuurstroom in een eindeloze afgrond meegesleurd. Dat is me een overwinning! Je zult zeker wel gauw een nieuwe veldtocht tegen de Godheid ondernemen? Och jee, de stroom heeft inmiddels onze heuvel ook al bereikt. Nu is het zaak verder te vluchten, anders worden ook wij in dit zwembad van de Godheid opgenomen!' De hoofdman ziet nu het grote gevaar in en schreeuwt: 'Die kant uit, naar het westen, waarheen enkele van mijn dapperste krijgers vluchten, vluchten ook wij! Maar vlug, anders zijn we verloren!'
[15] Cado zegt: 'Wat ben je moedig, als je zo het hazenpad kiest! O, ik allerdomste duivel! Twee door en door eerlijke boden had de Godheid naar mij, slechterik, gestuurd en ik versmaadde hen! Nu zie ik mijn afschuwelijke ondergang en geen redder komt er meer naar me toe!' De hoofdman schreeuwt: 'Vlucht, anders ben je verloren, want deze stroom is verschrikkelijk en wie er door begraven wordt, is voor eeuwig begraven! Ik vlucht nu!' Bij deze woorden stormt de hoofdman ijlings de heuvel af.
[16] Cado blijft echter en schreeuwt hem na: 'Vlucht maar, satan! Aan de eeuwige, almachtige Godheid zul je evenmin ontkomen als ik. Wij beiden hebben dit lot zeker verdiend en daarom zullen we het ook niet ontlopen, want de wrekende hand van de Godheid omspant de oneindigheid!'
«« 19 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.