[2] Maar nu heeft de vloed de vluchtende hoofdman bereikt en Cado schreeuwt: 'Almachtige Godheid! Hij is verslonden, en niemand komt hem te hulp! Zijn strijders zijn reeds allen begraven! Ik sta op deze heuvel, die al ter halver hoogte omspoeld wordt door de vreselijke vloed en waarvan nog maar een smalle strook aan de oostelijke zijde begaanbaar is, en sta ook op het punt om over enkele ogenblikken zijn lot te delen. Zou ik nu ook naar de plaats des onheils rennen, het zou hem niet meer baten. Ik blijf waar ik ben en de goddelijke Almacht mag met mij doen wat zij wil, want er is nimmer aan haar te ontkomen. Deze vuurzee moet echter ook een onmetelijke hitte hebben, daar ik het hier al zo ondraaglijk heet heb.
[3] Grote God, welke vreselijke pijnen zullen nu maar al te gauw voor eeuwig mijn deel zijn! Dat is dus die afschuwelijke hel, waarvan de worm nooit sterft en het ontzettende vuur nooit dooft. O Godheid, heb erbarmen met een kind van de hel, dat weliswaar heel slecht is, maar zijn gruwelen tenminste erkent en deze nu jammer genoeg te laat betreurt! Ik heb weliswaar al een ontzettend pijnlijke helletocht doorgemaakt, maar bij de aanblik van deze zuiver goddelijke, straffende macht heeft iedere kracht mij in de steek gelaten. Ik voel nauwelijks meer de kracht van een insect in mij, en moet me dus laten gevangen nemen door de vloedgolf van rechtvaardige toorn van het goddelijke, wrekende vuur.'
[4] Miklosch gaat verder: 'Nu zakt Cado op zijn heuvel ineen en wacht op de allesverterende vloed, die nog wel machtig heen en weer golft, maar toch niet meer stijgt. Op Cado na is nu alles wat tegen ons ten strijde wilde trekken, door haar verzwolgen. Het komt mij alleen nog onverklaarbaar voor, dat de machtige hemelvorsten zich nog niet willen verwijderen. Ook de gruwelijke grot, die voor meer dan de helft is gevuld met de vuurstroom, heeft haar dreigende aanzien nog niet verloren.'
[5] Ik zeg: 'De strijd is nog niet ten einde en Cado is nog niet helemaal verloren. Let nu op, wat er verder gaat gebeuren! Daarna zal jullie pas een bevredigende uitleg worden gegeven.'
[6] Miklosch kijkt nu vooral naar de heuvel waar Cado wezenloos ineen gedoken zit en vertelt verder: 'Maar omdat de verschrikkelijke vloed toch niet tot aan zijn huid wil komen, begint hij zich weer op te richten om te zien hoe het met deze woedende storm van de Godheid verder zal verlopen. Hij ziet dat de vuurzee niet hoger stijgt dan het aanzienlijke peil dat zij aanvankelijk over een onafzienbare vlakte bereikt had.
[7] Dit verschijnsel geeft Cado weer moed en hij zegt bij zichzelf: 'Wat hebben al die ezels er nu mee bereikt, dat zij weer eens met boosaardig plezier de strijd hebben aangebonden met de almachtige Godheid! Maar ikzelf ben eigenlijk ook een ezel, want waarom heb ik toentertijd het voorstel van die twee boden om mij van de gruwelijke ondergang te redden niet aangenomen? Waar zijn deze heerlijke wezens nu? Rondom mij is het nacht; alleen de gloeiende vuurzee werpt een mat, sinister schijnsel over mijn vervloekte wezen. Daar heel in de verte in het oosten ontdek ik een vriendelijker schijnsel dan dit hier. Hoe zou het zijn als ik daar eens heenging?Gevaarlijker dan hier in het midden van de onderste hel kan het toch nergens zijn.'
[8] Nu komt Cado overeind en begint zich in onze richting te bewegen, maar al zijn bewegingen zien eruit alsof hij zichzelf met zijn hardloperij wil foppen, want hij trappelt eigenlijk steeds op dezelfde plaats. Wat kan er wel de oorzaak van zijn, dat hij met zijn vaste wil niet vooruit komt?'
[9] Ik zeg: 'De oorzaak ligt daarin, dat zulke geesten ook bij hun beste voornemens en goede inzichten toch een hart hebben vol onreinheid, waaruit in de kamer van de wil onophoudelijk slechte dampen opstijgen, die steeds daar, waar het zwakke re deel van de wil een stap vooruit zou willen doen, een teruggang veroorzaken. Zo vergaat het immers ook velen op aarde: zij kennen het goede en het ware en nemen zich ook steeds voor het uit te voeren, maar op ogenblikken, waarop ze gewoonlijk het goede en ware willen opnemen in hun wil, protesteert hun vlees dan ook het meest; zij worden zwak en komen ondanks hun streven niet van hun plaats. Zodoende is de geest steeds gewillig, maar, het vlees zwak! Aan deze Cado hebben jullie nu een levend voorbeeld, hoe een mens of geest op eigen kracht niets vermag zonder Mij. Met Mij kan hij echter alles!'
«« 20 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.