[2] Ook de denkbeeldige Minerva lijkt de plaatsverandering van de beiden niet te merken. Ze kijkt onderzoekend naar links en naar rechts, maar Cado is op zijn hoede en staat daar als een rots. Dit lijkt Minerva niet te bevallen, daarom staart ze nu voortdurend naar beneden en denkt na over wat haar nu te doen staat. Zij trekt allerlei gezichten, nu eens ernstig, clan weer vriendelijk, nu eens wijs, dan weer heerszuchtig, maar door alles heen is de oude, heimelijke zondares te zien.
[3] De geschiedenis begint Cado blijkbaar te vervelen. Hij schraapt flink zijn keel en vraagt Minerva: 'Wel liefste, ik heb een hele poos gewacht, maar er kom t van jouw kant geen beslissing, noch een of andere stap in de door mij gewenste richting. Ik geef je nog een korte bedenktijd; loopt die echter op niets uit, dan zul je mijn vaardigheid in het gebruik van de lasso kunnen bewonderen! In jouw hele bestaan heb je onder de myriaden door jou verleide geesten er nog geen gevonden die jou de baas was. Zij waren geen van allen tegen jouw sluwheid opgewassen, maar op mij zul je je lelijk verkijken. Ik zeg je nog eens: mij vang je niet! Een Cado trekt zich niets aan van God, dood en duivel, en hemel en hel zijn hem om het even! Cado staat onder geen enkel commando! Wat hij wil doen, zal hij ook doen, omdat hij het kan! Neem daarom meteen een beslissing, anders vliegt de lasso om je mooie hals.'
[4] Minerva zegt: 'Maar beste Cado, wees toch een beetje beleefder! Ik kan toch niet op stel en sprong afstand doen van mijn oeroude, slechte gewoonten. Ik denk dat het je ook niet zou schaden wanneer je wat meer geduld toevoegt aan je heldendom. Dat ik schijnbaar niet onmiddellijk op je verlangen inging, heeft zijn redenen, want ook ik moet het recht hebben om diegene te beproeven aan wie ik, de meest verheven schoonheid van de oneindigheid, mij zou willen binden. Als ik geen behagen in jou zou scheppen, was ik allang van je weggegaan, maar jouw hoogst zonderlinge wezen boeit mij met een betoverende kracht. Ook laat ik me door jou dingen zeggen, die ik mij zelfs van de Godheid nog nooit heb laten welgevallen. Ben je daar nog niet tevreden mee?'
[5] Cado zegt: 'Schoonste van Gods scheppingen, ik heb je oneindig lief. Om niet onaardig tegen jou te zijn, wil ik nog enkele ogenblikken wachten, maar langer mag je mijn geduld niet op de proef stellen!'
[6] Minerva glimlacht nu en werpt haar gebroken lans in de rustig geworden vuurzee, waarop nog steeds talloze getemde geesten liggen om de golven in bedwang te houden.
[7] Als de lans door de zee verteerd is, wat Cado voor een gunstig teken schijnt te houden, staan plotseling een heleboel vreselijk uitziende gestalten uit de vuurpoel op en legeren zich rond Minerva. Een van hen, die de gedaante van alle draken en de vreselijkste beesten in zich verenigt, dondert met tijgergebrul tegen Minerva:
[8] 'Ellendig creatuur! Is dat jouw dank voor de triljoenen diensten die wij jou door de eeuwen heen hebben bewezen? Ter wille van jou schuwden wij geen offer, geen moeite en zelfs niet de meest ongehoorde pijnen en kwellingen, om ons tenslotte te verzekeren van jouw liefde, die je ons zo vaak beloofd hebt. Is dat jouw dank, dat je ons uit liefde voor een nieuwe duivel, die nog maar nauwelijks zijn neus in de hel heeft gestoken, smadelijk wilt verlaten? Nee, dat zul je ons nooit aandoen! Eerder vernietigen we jou, de hel en alle hemelen, dan dat we jou één pas van deze plaats laten doen! Kijk, onze dienaren houden deze zee in bedwang en lijden verschrikkelijke pijnen, opdat jij als heerseres er rustig overheen kunt lopen; en jij wilt ons verlaten en nooit dat genoegen schenken, dat je ons zo vaak beloofd hebt? O waag het maar eens, ellendige hoer, je zult daarvoor een beloning krijgen waarvan de rijke fantasie van de Godheid nog nooit gedroomd heeft! Spreek nu, wat zul je doen? Kijk maar eens hoe je held daarboven de moed laat zakken en naar alle kanten kijkt of er niet ergens een gat is om door te ontsnappen! O, roep hem te hulp, roep hem! Waarom roep je hem niet, jouw uitverkorene?'
[9] Minerva lijkt wel van schande, verontwaardiging en woede te willen vergaan. Zij beeft over haar gehele lichaam en lijkt van pure woede geen woord te kunnen uitbrengen. Cado gedraagt zich echter nog grimmiger en lijkt zich te beraden over wat hij zal doen. Deze uiterst afschuwelijke reuzen boezemen hem dan toch respect in en tevens verneemt hij een getuigenis over Minerva, dat hem, wat betreft haar trouwen liefde, heel bang maakt. Daardoor is hij ook besluiteloos over wat hij zal doen, maar Minerva werpt hem zulke verlangende blikken toe dat hij zich toch niet van haar kan losmaken. Daarom begint hij zijn stenen te inspecteren en te schikken.
[10] Na een poosje richt Cado zich op en zegt tot de vreselijke demonen: 'Jullie macht en bedrevenheid in het bedriegen ken ik; ze is niet jullie werk! Jullie zijn zelf slechts lege schimmen en pure fantasiebeelden van deze ene, voor wie jullie zo'n nutteloze, bedrieglijke schijnvertoning opvoeren. Waren jullie echte wezens, dan zou ik jullie zelfs willen belonen voor een dienst die jullie mij hebben bewezen, want door jullie gedrag en jullie woorden raakte ik meer vertrouwd met haar karakter, en dat is voor mij van het grootste belang. Verscheur haar, als jullie kunnen! Ik zou het kunnen doen, maar dat wil ik niet omdat ze zo'n inspanning van mijn kant helemaal niet waard is.
[11] Satana, als het je mogelijk is om nog een staaltje van dien aard uit te voeren, doe het dan maar! Daardoor krijg ik des te meer gelegenheid om jou door en door te leren kennen. Met jullie, schimmen, zal ik echter in de naam van God, Jezus de Gekruisigde, dadelijk afrekenen. Bekijk deze steen; hij is beschreven met de Godnaam Jezus, alsook met drie kruisen. Deze steen zal aantonen uit wiens geest jullie voortkomen!'
[12] Nu raapt Cado een steen van de grond op en maakt aanstalten voor een krachtige worp, maar Minerva roept angstig uit: 'Cado, bij alles wat je heilig is, doe dat 'niet! Op hetzelfde moment dat de steen uit je vuist vliegt ben je voor eeuwig verloren. De macht van deze geesten, die jij ten onrechte voor producten van mijn fantasie houdt, is onbedwingbaar. Wat zij vastgrijpen kan geen goddelijke macht hun meer ontnemen. Blijf rustig! Misschien lukt het mij om hen tot bedaren te brengen en dan mijn bevrijding met jou te bewerkstelligen !'
[13] Cado, die nu meer en meer onder de geheime invloed van de twee achter hem staande beschermgeesten komt, zegt ernstig: 'Jouw woorden zijn als zeepbellen; er schuilt geen waarheid in. Je bent van oudsher een leugenaarster geweest, maar hebt daardoor niemand méér geschaad dan juist jezelf. Wees er daarom van verzekerd dat ik slechts datgene zal doen, wat jij mij het sterkst zult afraden! Daarom, in de naam van mijn God, van mijn Heiland Jezus!'
[14] Nu werpt Cado de steen naar de drakenkop van de eerste de beste demon. Wanneer de steen de kop van de demon raakt, klinkt er een vreselijke knal als uit duizend kanonnen. Alles verdwijnt, behalve Minerva, die nu bevend en geheel naakt op een zandhoop staat en zich voor Cado probeert te verbergen, wat haar echter niet lukt.
[15] Cado vraagt haar echter: 'Wel liefje, hoe zie jij er nu uit, waar is nu het gevaar waarmee jij dreigde, en waar zijn de dreigende, machtige geesten, die daarnet hemel, hel, God en alle aarden wilden vernietigen en jou tuchtigen vanwege je ontrouw? Waar zijn zij nu? Kijk, jouw kunsten halen niets uit! Je ontkomt me niet meer! Een ander zou je naar behoren tuchtigen, maar ik vergeef je alles. Alleen maar volgen moet je mij, anders gebruik ik een soort geweld, waartegen je geen weerstand zult kunnen bieden. Kijk, je bent verlaten door alles wat je ooit een of andere schijn van macht heeft verleend. Niets heb je, behalve mij en je onbeschrijfelijke, uiterlijke schoonheid. Steun daarom vrijwillig op mij en ik zal je op het rechte pad leiden, op het pad van de ware liefde. Maar je moet me uit vrije wil volgen!'
[16] De diep beschaamde schijn Minerva zegt: 'Ja, ja, ik wil, ik moet je volgen, maar doe nu één pas naar mij toe als je werkelijk liefde voor mij in je hart koestert. Daar ik mij nu al meer dan duizend passen naar jou toe heb begeven, zou je nu toch één pas naar mij toe kunnen wagen!'
[17] Cado zegt: 'Je weet immers dat ik iemand ben die geen haarbreed toegeeft en nooit eerder gevolg zal geven aan jouw verlangen dan wanneer jij bereid zult zijn je oerslechte en onbetrouwbare neigingen volledig te veranderen. Laat daarom in het vervolg alle aan mij gestelde eisen achterwege. Ik ben slechter dan jij, alhoewel jouw oerslechtheid de oneindigheid van het strengste gericht zou kunnen vervullen. Daar echter de pogingen van alle engelen om je terug te winnen door jouw onbuigzame koppigheid mislukten, moet een duivel der duivelen je weer daarheen brengen, vanwaar je bent uitgegaan. Maar deze duivel is geen duivel van jouw soort, maar van een heel andere soort. Zijn macht heeft hij van boven, maar zijn wezen behoort toe aan de hel. Jij alleen bent zijn loon, dat hij echter zal versmaden als het hem niet vrij, maar gedwongen ten deel valt. Daarom, volg mij!'
«« 26 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.