[2] Zich tot Cado wendend zegt Minerva: 'Heb je dat gehoord, jij ingebeelde wijsneus? Dat zijn woorden vol ware hemelse zalving, daarop kan men bouwen! Kijk, ik heb gehoor gegeven aan jouw woorden, maar hoe meer ik erover nadacht, des te duidelijker werd het mij dat je slechts een blinde avonturier bent, een duivel, die weliswaar macht bezit, maar deze slechts gebruikt om door middel van allerlei kunstgrepen de over_ winning te behalen! Pak maar in met je wijze spreuken en ook je davidstenen kun je als aandenken bewaren, want niet jouw stenen maar deze beide boden hebben mijn lans gebroken en mijn eeuwige scepter stukgeslagen. Daarom komt alleen aan hen, maar niet aan jou, roem en lof toe. Sahariël, neem me aan! Ik wil een beloning voor jou zijn, want jij hebt je jegens mij verdienstelijk gemaakt!'
[3] Sahariël zegt: 'Jij kroon van alle uiterlijke schoonheid! Mij, en mijn vriend Uraniël komt evenmin als vriend Cado een beloning toe, want wij zijn slechts dienaren volgens het wijze plan van de Heer en werktuigen in Zijn hand. Als wij al iets doen, dat de indruk wekt alsof wij het zelf deden, dan is dat toch slechts schijn, omdat alleen Hij het is, die alles volbrengt. Wat daarom de Heer welgevallig is, dat geschiede! Wij zijn allen van de Heer en zijn naargelang de graad van onze ootmoed tegenover Hem, evenals die van onze liefde tot Hem, een beloning die alleen Hem toekomt! Ons komt echter niets toe dan slechts datgene wat Zijn grote liefde, genade en erbarming ons aanbiedt. Je moet daar echter beslist niet bedroefd om zijn: zou Hijzelf jou vanuit Zijn eindeloze liefde aan mijn hart binden, dan zal ik je ook dankbaar en met waardering voor eeuwig aanvaarden! Vind jij, uiterlijk zeer schone lichtdraagster, dit goed en aangenaam?'
[4] Minerva zegt: 'Mooie Sahariël, jouw bijna grenzeloze bescheidenheid dwingt mijn bewondering af. Als melk en honing stroomden jouw hemelse woorden in mijn ontroerde hart en ik ben nu slechts vervuld van liefde en nog eens liefde voor jou, mijn goddelijk mooie Sahariël! Wat een vriendelijke ernst straalt er uit jouw jeugdige, zachtmoedige jongelingengezicht! Welk een hemelse adeldom ademt je hele wezen en wat een hemelse harmonie straalt als een morgenster uit al je ledematen! Ik moet je bekennen dat ik je mateloos liefheb, en als jij mij jouw wederliefde niet schenkt, ben ik het ongelukkigste wezen van de hele oneindigheid! Zie, ik ben ook mooi, maar goed ben ik jammer genoeg niet. Maar wie weet of ik misschien niet juist door jou ook zo goed kan worden als ik mooi ben? Graag zou ik jou het zuiverste hart aanbieden als ik het zou hebben, maar neem het aan zoals het is; misschien zal het aan jouw zijde ook edel en zuiver worden. Versmaad mijn aanzoek niet, want hij komt voort uit de eerste liefde van mijn eeuwige bestaan!'
[5] Sahariël zegt: 'Mijn stralende, toegenegen Minerva! Jij bestaat al wel heel lang, maar niet eeuwig; niet vanaf het begin. God alleen is eeuwig, al het andere is echter uit Hem ontstaan. Ook al bestaat iemand van ons enige tientallen miljoenen aardjaren langer dan een ander, daardoor bestaat hij nog lang niet eeuwig. Jij hebt in je ijver weliswaar wat overdreven, maar dat doet er niet toe. Als je verder maar een ware liefde tot mij in je hart bespeurt; wat ik echter nog een beetje betwijfel - dan kan ik zulke poëtische overdrijvingen rustig door de vingers zien. Jij hebt mij jouw hart aangeboden en ik neem dat aanbod aan. Slechts één enkele kleine voorwaarde knoop ik eraan vast: dat je mij gewillig en blij naar de Heer volgt en vriend Cado meeneemt! Kun je dat doen, dan zijn we quitte.'
[6] Minerva zegt: 'Vriend, dat is een oneindig grote, voor mij volkomen onuitvoerbare voorwaarde! Ik met jou meegaan naar de Heer der oneindigheid en de door mij nu boven alles gehate Cado ook nog meenemen? Alles behalve dat, want dat is mij zo goed als onmogelijk! Jij moet eerst mijn hart zuiveren, dan pas kun je met zulke voorwaarden bij mij aankomen! Jij zou met de onmiddellijke vervulling ervan geen eer inleggen bij God, omdat dit zou getuigen van een te geringe achting voor de almachtige Godheid. Ik zeg je, neem mij onvoorwaardelijk aan en je zult daar niet slecht bij varen!'
[7] Sahariël zegt: 'Dat zal moeilijk gaan, omdat er nog te veel ongerechtigheid in je hart aanwezig is. Dat kan alleen maar verminderd worden wanneer jij je zonder dwang steeds meer onderwerpt aan onze, volgens God geordende wil. Zouden wij nu doen wat jij wilt, dan zouden wij onszelf in jouw gericht begeven en zouden dat daardoor nog harder maken, terwijl wij dat juist moeten verzachten en verminderen.
[8] De zaak staat er bij wijze van spreken zo voor, alsof er twee putten waren, waarvan de een vol is met het zuiverste water, maar de andere met goor vuil water. Leidt men het overvloedige water van de zuivere put in de tweede, onzuivere, dan zal de vuile inhoud van de slechte put worden gezuiverd en tenslotte zelfs goed water worden. Wanneer men echter het vuile water van de tweede put in de eerste, zuivere, zou leiden, dan zouden beide putten slecht en onbruikbaar worden!
[9] Kijk, je hebt nu een concreet voorbeeld, waaruit je gemakkelijk kunt opmaken waarom wij het water van jouw wil niet kunnen opnemen in het onze. Maar het moet je ook duidelijk zijn waarom jij voor je eigen welzijn het water van onze wil moet laten overlopen in dat van jouw wil. Doe derhalve wat wij willen en je zult gereinigd en vol zuiver water worden! Je hebt toch zelf de wens geuit, dat je door mij zuiver en edel zou willen worden. Ja, dat kun je als je het wilt, maar dan moet je doen wat ik je, in naam van de Heer, heb voorgesteld!'
[10] Minerva kijkt na deze eenvoudige en wijze les voor zich uit en lijkt erover na te denken hoe ze zich kan ontdoen van dit haar tot last wordende gezelschap.
[11] Cado lijkt dat ook op te merken en zegt nu tegen Sahariël en Robert-Uraniël: 'Beste vrienden, alhoewel ik zelf een duivel ben, mag ik toch wel opmerken dat wij met deze slang niets zullen bereiken. Haar hardnekkige, zeer boosaardige geslepenheid overtreft alle grenzen van mijn bevattingsvermogen. Het is haar nooit ernst om naar een beter bestaan over te stappen, want dit slangenwezen zit door en door vol gif. Wat zijn haar al allemaal voor overtuigende voorstellen gedaan, waarvan ze de volkomen wijsheid evengoed inziet als wij, maar haar oude satanswil blijft steeds dezelfde. Zij doet wel alsof ze in ons willen wil opgaan, maar dat doet ze enkel voor de schijn en ze zet daarbij alles op alles om ons tenslotte in haar zak te kunnen steken. Maar dan zeg ik: niets daarvan, satana! Ons zul je niet langer voor de gek houden, want wij kennen jou!'
«« 34 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.