[2] Karel zegt: 'Dus deze heel ordinaire jood zou de Heer zijn?' Paulus zegt: 'Ja, Hij is het, Hij en niemand anders.'
[3] Nu begint Karel zich achter zijn oren te krabben en zegt bij zichzelf: 'Dat moet de Heer en Schepper van hemel en aarde zijn! Niet slecht, helemaal niet slecht! Die zou ik evenals een gewone bedelaar een aalmoes hebben gegeven. En dat zou werkelijk God de Heer zijn? Weliswaar reizen hoge vorsten op aarde ook vaak strikt incognito; waarom zou iets dergelijks voor God onmogelijk zijn? Op verantwoording van deze Paulus wil ik het aannemen, hoewel deze aanvaarding mij uiterst bedenkelijk voorkomt, omdat op aarde iedere gewone kerel mij eindeloos onnozel toescheen. Daarom heb ik ook alleen een mis kunnen bijwonen waarbij geen gepeupel in de kerk werd toegelaten. Ik verleende daarom het gewone volk ook maar één tot hoogstens vier audiënties per jaar, omdat dit ordinaire gepeupel mij meer dan alles tegenstond. Ik gaf ook het hof de grootste pracht en praal om mezelf tegen onverdraaglijke smakeloosheid te beschermen, en nu moet ik me er weer aan overgeven. In godsnaam, het zij zo! Deze gewone jood, nog wel een jood, dat is voor mij wel het meest onverdraaglijke. Als keizer had ik alle joden kunnen laten terechtstellen en nu moet ik een gewone jood als God de Heer erkennen en aanbidden. Wat een ontzettende, verschrikkelijke smakeloosheid!' .
[4] Paulus zegt: 'Kijk maar uit, dat tenslotte niet iets anders voor jou smakeloos wordt! Denk je soms dat de Heer ook zo'n aartsaristocraat is en alles wat zich niet als hoogadellijk kan legitimeren, vervelend vindt? Ik zeg je echter: kijk uit dat jij niet onverdraaglijk wordt voor de Heer, want dan zou je het ongelukkigste wezen van allemaal zijn! Wie namelijk Gods ordening smakeloos vindt, is een kind van de hoogmoed en trots en bijgevolg een gruwel voor God! De Heer is steeds het kleine toegenegen. Wie niet wordt als het kind van een gewone bedelaar, zal nooit deelhebben aan het rijk Gods!
[5] Denk je dan dat de Heer de vorsten van de aarde liefheeft? 0, dan vergis je je deerlijk! Kijk, de Heer verdraagt hen wel als een kwaad voor de volkeren, die zelf slecht en gemeen zijn, maar Zijn liefde hebben ze niet. Niet uit liefde maar uit toorn gaf God de dwaze joden, die door de pracht en praal van een koning ook een groot volk wilden zijn, een koning, die hen naderhand onderdrukte en tot slaven maakte. Daaruit volgt echter dat koningen voor het volk niet zozeer een zegen, maar eerder een straf zijn, omdat de mensen de wereld nog steeds meer liefhebben dan God.
[6] Waarom heb je dan nu nog zo veel verbeelding door het feit dat je op aarde een vorst was? God alleen is Koning, maar alle mensen zijn broeders en zusters! Ga en beken je schuld voor God, anders ziet het er slecht voor je uit!'
[7] Karel zegt: 'Waarom zou het er slecht voor me uitzien? Ik heb als vorst zo gehandeld, dat de hele wereld mij voor God en de mensen een lofwaardig getuigenis zou moeten geven. Bezat ik niet de liefde van mijn volkeren en nog wel in die mate, dat ik hen letterlijk mee kon nemen in het graf? En werden mijn verordeningen niet stipt opgevolgd? Wat voor kwaad heb ik dan destijds gedaan dat ik niet veel goeds te verwachten zou hebben?'
[8] Paulus zegt: 'We willen daarop verder geen kritiek hebben. Het gaat hier niet zozeer om wat jij was ten opzichte van je onderdanen, maar eerder om wat je voor jezelf en je innerlijk leven was! Zeg jij: 'Ik heb geregeerd op eigen gezag!', dan was jouw hele heerschappij slecht; maar zeg je: 'Gods kracht en macht heeft me zo en niet anders doen regeren!', dan ziet de zaak er meteen heel anders uit. Want de Heer kijkt nooit naar de handeling alleen, maar hoofdzakelijk naar de reden en de bedoeling van de handeling.
[9] Een handeling mag op zich genomen nog zo rechtmatig zijn, toch is ze voor de handelende persoon slecht als hij haar verricht ten behoeve van zijn eigen eer. Want de Heer zegt: 'Als jullie alles hebben gedaan, beken dan: wij zijn onnutte en luie knechten geweest!' Als jij zegt: 'Ik was een regent', dan handel je reeds tegen God en geef je jezelf een slecht getuigenis. Zeg je echter: 'Ik was enkel een slecht werktuig in Gods hand en de Heer was de regent door middel van mijn wil', dan ben je gerechtvaardigd voor God.
[10] Je bezat wel de gunst van je volk, vooral van de hoge adel, maar het zou beter geweest zijn als je de gunst en de liefde van de Heer had bezeten! Dus vriend, niet wij maar alleen de Heer is alles in alles. Aanvaard dit in je hart en wend je tot de Heer, dan zul je vooruitgaan! Ik heb nu gesproken. De Heer zij met je!'
[11] Door deze woorden tot nadenken gestemd, wendt Karel zich na een poosje tot Mij en zegt: 'Volgens de verklaring van deze Paulus zou jij dus werkelijk Christus de Heer zijn. Degene die eens in Jeruzalem werd gekruisigd door de slechte joden, die mij daarom zo verschrikkelijk tegenstaan, dat het me nu nog spijt dit gebroed, tenminste in mijn rijk, niet te hebben uitgeroeid!' Ik zeg: 'Ja, die ben Ik! Heb je daar echter iets tegen in te brengen, zeg dan wat er nog aan Mij ontbreekt om voor jou, grote heer, waardig als Christus te kunnen optreden!'
[12] Karel zegt: 'Dat is een eigenaardige vraag! Naar aardse maatstaven te oordelen ontbreekt jou wel heel veel om door mij als Christus waardig te worden aanvaard, maar hier ben ik nu niet meer zo kieskeurig en neem gemakkelijk een knuppel voor een scepter en een slaapmuts voor een kroon aan, waarom dan jou ook niet als Christus de Heer! Maar kom ik ooit een andere en geschiktere tegen, dat is deze zaak gemakkelijk te veranderen. De echte wordt aanvaard en de valse laat men vallen! Overigens versta je heel goed de kunst om de rol van Christus te spelen! Jouw minzame ernst en je majesteitelijk mooie hoofd met die grote blauwe ogen maken je heel geschikt als waardige representant van diegene die je hier voorstelt. Op verantwoording van hem, die mij jou als de werkelijke Christus aanwees, wil ik dat ook aanvaarden en val daarom als de grootste gewezen keizer van het Rooms Duitse rijk aan Jouw voeten en zeg: 'Heer, wees mij zondaar tegenover U genadig en barmhartig!'
[13] Ik zeg: 'Vriend, Ik ben tevreden dat je zover gekomen bent en wij ons nu uit deze groeve der doden naar buiten kunnen begeven. Hier waar de doden huizen, kan men niet veel spreken over het leven. Buiten, waar een helderder licht het eindeloze heelal van de geestenwereld doordringt, is het ook mogelijk duidelijker te zien en te ervaren wie Degene is die hier nu met je spreekt! Daarom verlaten wij nu deze plaats en begeven ons naar buiten!'
[14] Allen roepen: 'Ere zij U, o Heer, dat U dit aan ons verricht, want nu pas beginnen we in te zien, waar we waren en hoe het ons is vergaan. U alleen bent onze verlosser! Daarom is al onze liefde, ons eerbetoon en onze aanbidding alleen voor U, want U alleen bent waardig om dit alles van ons te ontvangen en genadig te aanvaarden!' Karel, die weer opstaat, zegt: 'Heer, bij deze wens sluit ook ik mij aan, en nu werkelijk van ganser harte! Maar waarheen zult U ons nu leiden?'
[15] Ik zeg: 'Naar buiten in de straten van Wenen; daar zal het wel duidelijk worden waar wij onze intrek zullen nemen. Robert, ga jij met Helena weer voorop.'
«« 65 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.