Geldzuchtige bedelmonniken bij de uitgang van de grafkelder.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 66 / 153 »»
[1] Robert gaat nu voorop. Bij de ingang van de grafkelder staan echter twee monniken met een collectebus en vragen Robert om een fooi voor de arme zielen in het vagevuur. Robert verontschuldigt zich en zegt dat hij geen geld heeft. De monniken zeggen heimelijk: 'Ja, ja, weer een gierigaard meer in de wereld!' Nu komen de vorsten bij de uitgang aan en worden eveneens aangesproken. Zij geven de monniken ook niets, natuurlijk omdat ze niets hebben. En de monniken zeggen: 'Ja, ja, bij dit soort moet men altijd een officieel verzoekschrift indienen en een paar jaar later krijgt men hoogstens een afwijzend, allergenadigst bericht. Welja, dat kennen we al! Maar nu komen de vier vreemdelingen, misschien laten die een paar veertjes!'
[2] Nu kom Ik met Paulus, Petrus en Johannes, en ook aan ons wordt meteen een bijdrage gevraagd voor de arme zielen in het vagevuur. Maar Paulus vraagt de monniken waar het vagevuur voor de arme zielen dan wel is. Een van hen antwoordt heel plechtig: 'Tweehonderd mijlen diep in de aarde, en nog zo'n honderd mijlen dieper komt dan de hel met de verdoemden, die daar eeuwig branden omdat zij nooit iets wilden doen voor de arme zielen in het vagevuur!'
[3] Daarop zegt Paulus: 'En daar zijn jullie zeker echt blij om?' De beide monniken zeggen: 'O ja, zeker! Ook al konden we hen helpen, dan zouden we het nog niet doen, want hardvochtige slechteriken moeten maar voor eeuwig branden! Wij willen nog geen onzevader voor hen bidden.' Paulus zegt: 'Jullie zijn niet erg barmhartig, naar ik zie! Hoe zou het dan zijn als jullie in de vierhonderd mijlen diepe hel onder de aarde zouden zitten? Zouden jullie het prettig vinden als iemand zo onbarmhartig met jullie zou omgaan? Zouden jullie jezelf graag voor eeuwig zien koken en braden?' De ene zegt: 'Pardon weledele heer, dat is een domme vraag. Hoe kan men vragen naar iets wat niet gebeuren kan? Een monnik komt niet zo gemakkelijk in de hel als iemand anders, want die wordt al beschermd door de vele heilige missen die hij voor de arme zielen heeft gelezen. Begrepen, edele heer?'
[4] Paulus zegt enigszins schertsend: 'Ah, dat is natuurlijk iets heel anders; natuurlijk, aan die heilige missen had ik helemaal niet gedacht! Ja, die zullen wel voor alles en nog wat goed zijn. Hebben jullie beiden al veel heilige missen gelezen en meer betaalde of meer onbetaalde?'
[5] De monniken zeggen: 'Dat is alweer een domme vraag! Wie zou er nu in Wenen een onbetaalde mis lezen? Weet de edele heer dan niet dat de rijken de hemel moeten kopen en dat alleen de arme drommels gratis worden binnengelaten? Ja, mijn beste edele heer, die rijke loeders moeten maar betalen als ze in de hemel willen komen. Wie de hemel op aarde heeft, verdient in de andere wereld de hel. Als hij daar de hemel wil hebben, dan moet hij hem kopen, zo duur als het maar kan. Wij priesters van God hebben het recht de hemel te openen of te sluiten, maar dat we hem voor de rijken niet voor niets openen, zullen de edele heren toch wel begrijpen. Die vuile loeders moeten betalen tot ze scheel zien, voordat ze in de hemel worden binnengelaten. Ja, dat doen wij en we hebben het recht daartoe!'
[6] Paulus zegt: 'Wie heeft jullie dat recht dan gegeven?' De monnik zegt: 'Wel, dat is me ook weer een mooie vraag! Wie zou dat hebben gegeven? De paus als plaatsbekleder van Christus op aarde en hij kreeg het recht van God! Dat moet u toch wel weten als u geen aartsketter bent!'
[7] Paulus zegt: 'Nou goed, we begrijpen elkaar wel, maar zeg me alleen nog of jullie wel weten dat jullie je niet meer op aarde maar in de geestenwereld bevinden?' De monniken zeggen lachend: 'Het lijkt ons toe, edele heer, dat u nu begint te malen! Als we in de geestenwereld zouden zijn, dan zouden we of in de hemel, of in het vagevuur, of zelfs in de hel zijn! Maar de edele heer ziet toch wel dat we nu in een kerk zijn, en daar is geen geestenwereld!'
[8] Paulus zegt: 'Ik heb ingezien dat jullie nog voor een lange tijd ongeneeslijk zijn! Daarom zullen we jullie ook zo laten als we jullie hebben aangetroffen. Ik ben weliswaar Paulus, de bekende apostel van de Heer; de twee achter mij zijn Petrus en Johannes en tussen hen in staat Christus, de Heer Zelf, die jullie wilde helpen, maar jullie zijn daarvoor nog veel te blind. Alleen het gat van de diepste duisternis, waar gehuil en tandengeknars is, zal jullie genezen! Over enkele honderden aardjaren zullen we elkaar weerzien!'
[9] Paulus gaat nu verder. Als Ik met Petrus en Johannes bij de monniken kom, vragen ze ook Mij om een aalmoes voor de arme zielen in het vagevuur, maar Ik geef hun geen antwoord en schenk hun ook geen aalmoes en Mijn begeleiders doen dat evenmin. Dan beginnen de beide monniken ons naar de hel te verwensen en ons eindeloos uit te schelden voor vuile schurken. Daarop komen alle Weners, die we al eerder hadden gewonnen, eraan, pakken de beide monniken beet en willen hen eens flink afranselen. Ik zeg echter tot hen: 'Laat hen, zij zijn genoeg geslagen! Al hun inspanningen op aarde evenals hier in het geestenrijk zijn van nu af aan tevergeefs. Zij zullen langzaam verdorren als afgemaaid gras en zullen tot voedsel voor de dieren in de diepste duisternis worden opgeslagen. Laten we nu naar buiten gaan! Ik zie nog enkele vruchtbare tuinen, waarin wij nog oogst moeten binnen halen.'
«« 66 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.