Roberts eerste contact met de troep soldaten. Hij probeert hun opheldering te geven over het geestelijke rijk.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 85 / 153 »»
[1] Robert bedankt Mij weliswaar innig, maar heeft toch niet echt de moed om een gesprek met de soldaten aan te knopen voordat zij hem daartoe aanleiding geven. De soldaten merken dat, want zij hebben Mijn woorden, die hun wel aanstonden, vernomen. Daarom zijn ze stil en wachten totdat Robert hen zal aanspreken. En dus kijkt Robert nu de soldaten aan en de soldaten Robert; geen van beide partijen wil het initiatief nemen.
[2] Na een poosje treedt de mooie Helena naar voren en zegt: 'Maar liefste Robert, hoe kun je ook maar een seconde aarzelen met het uitvoeren van de wil van de Heer! Als de Heer mij zo'n opdracht had gegeven, was ik er allang mee klaar geweest; maar jij komt eerst met een heleboel zinloze verontschuldigingen aan, hoewel je weet dat je bij de Heer nooit kunt afdingen. Want Zijn woord komt steeds voort uit Zijn liefdevolle, wijze ordening en moet vervuld worden. Zonder deze vervulling valt er onmogelijk ooit aan enig heil te denken. Als jij dan het woord uit de mond van God verneemt, wat aarzel je dan? Kom toch in actie, zodat de achtenswaardige troep merkt dat je karakter hebt! Denk eens terug aan de dappere Cado, die op een heel bijzondere manier zelfs satan de moed heeft ontnomen. Toen heb je al dienst gedaan als bescherm geest en nu beef je voor deze nauwelijks honderd man tellende groep. 0, dat siert de grote naam van Robert Blum helemaal niet!'
[3] Als de troep de naam 'Blum' hoort, treedt ze naderbij en vraagt bars: 'Wat is dat voor een Blum? Toch niet de grote staatsmisdadiger, die de vorst generaal von Windischgrätz heeft laten doodschieten?'
[4] Deze vraag zet Robert in vuur en vlam en hij gaat meteen vermetel op de troep af en zegt met luide stem: 'Ja, diezelfde Blum staat voor jullie, maar niet meer sterfelijk, maar voor eeuwig onsterfelijk! Robert Blum was nooit een staatsmisdadiger. Dat getuigenis geeft de Heer en het hele betere deel van Duitsland mij! Maar de generaal, die mij hier in Wenen in zijn hoogmoedige ijver liet doodschieten, is niet lang daarna een echte staatsmisdadiger geworden. Alleen zijn oude, hoge adel en enkele vroegere patriottische daden hebben hem de kerker bespaard. Duizenden hier in Wenen kunnen van mij getuigen dat ik tenslotte, toen Wenen al zo goed als verloren was, allen heb afgeraden om zich nog langer tegen de duidelijke overmacht teweer te stellen, maar daarvoor maakte men mij voor lafaard uit. Toen nam ik het zwaard weer op en zei: 'Wie een gewisse dood niet vreest, trekke weer met mij ten strijde!' Is dat bij jullie een staatsmisdaad?'
[5] Na deze heftige uitspraken van Blum treedt de officier op hem toe en zegt: 'Vriend, in 1848 deed het gerucht de ronde dat u niet werd doodgeschoten, maar door de vorst heimelijk werd vrijgelaten en dat een andere misdadiger onder de naam Blum werd doodgeschoten. U zou echter onder een valse naam via Berlijn en Hamburg naar Amerika zijn vervoerd. Dat u weer in deze stad verschijnt doet het vermoeden rijzen, dat er enige waarheid schuilt in deze mythe. Zegt u mij eens waarheidsgetrouw, hoe het feit dat u nu onmiskenbaar hier opduikt verband houdt met het u nu meegedeelde gerucht.'
[6] Robert zegt: 'Vriend, deze mythe is niets anders dan oudewijvenpraat. Ik ben voor de ogen van vele toeschouwers, die mij heel goed kenden, doodgeschoten. Wat je hier nu voor je ziet, is geen aards vlees en bloed meer! Dat is Robert Blums eeuwig levende geest, hier door God de Heer geroepen om jullie te leren dat ook jullie allen datgene zijn wat ik nu ben, namelijk onsterfelijke geesten in het grote rijk van de eeuwigheid!
[7] Nadat het lichamelijke leven van mij was weggenomen, kon ik mij er zelf lange tijd niet van vergewissen of ik wel of niet gestorven was. Lange tijd omgaf mij een dichte duisternis, die ik mij nog steeds met afgrijzen herinner. Alleen Gods erbarmen leidde mij vanuit de nacht omhoog naar het heilige licht van alle leven, en in dat licht begreep ik pas dat ik eigenlijk gestorven was.
[8] Dezelfde Heer en God is sindsdien bijna onophoudelijk bij mij. Vele duizenden van de aarde weggenomen geesten hebben bij deze gelegenheid de volste vrijheid van het eeuwige leven bereikt. Velen van hen bewonen reeds de vrije staten van Gods hemelen. Slechts een gering aantal is, voor hun intrede in de hemelen, in voortdurende tegenwoordigheid van God hierheen gekomen om alle goeden de verlossing te brengen.
[9] Het gezelschap dat jullie hier zien, bestaat reeds geheel en al uit verlosten uit deze stad, waarin velen, nog door aardse waan bevangen, al enkele honderden jaren treurig en ellendig hebben doorgebracht. Door de kracht van het goddelijke woord zijn zij zich van hun waanideeën bewust geworden, hebben het waarachtige levenslicht herkend en zijn toen door hun overtuiging daartoe aangespoord, Hem gevolgd, die de enige eeuwige Heer van alle leven is.
[10] Doe hetzelfde, want op de aarde, die jullie nog menen te bewonen, is voor jullie geen heil meer te vinden. Ik zou jullie dit zeker niet zeggen als het niet zo was. Leg jullie wapens neer; die zullen jullie niet meer nodig hebben, want in de toekomst zal alleen de naam van de Heer jullie machtigste wapen zijn. Broeders, denk er niet lang over na en volg mij! Ik heb jullie de volle waarheid gezegd.'
«« 85 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.