Nog enkele levensgeschiedenissen. Het geduld van de officier wordt wederom op de proef gesteld.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 90 / 153 »»
[1] Er komt nu een derde vrouwspersoon op de officier af en zegt: 'Meneer de officier!', - De officier: 'Wat is er in godsnaam nu weer?'
[2] De vrouw zegt: 'Ziet u, ik ben op aarde op mijn zevenentwintigste levensjaar gestorven en wel in het kraambed, maar ik was niet getrouwd, ik was alleen maar kookster en kamermeisje bij een oude weduwnaar. En' s nachts moest ik de weduwnaar ook tot vrouw dienen. Ik had echter ook een andere, jonge minnaar en heb met hem gedaan wat hij graag wilde. Daarna ben ik zwanger geworden en heb toen de schuld op de oude man geschoven, opdat hij met mij zou trouwen. De oude sukkel geloofde het ook nog, maar Onze-lieve-Heer heeft een geweldige streep door de rekening gehaald. Ik ben in het kraambed gestorven en de oude man heeft naderhand vast een ander genomen.
[3] Toen ik echter in deze wereld kwam, heeft iemand meteen tegen mij gezegd: 'Pas op jij! Je bent gestorven op aarde, waar je tot nu toe in elk opzicht tamelijk slecht hebt geleefd. Besef, dat je nu voor alle eeuwigheid een arme ziel bent, vol zonden, groot en klein! Wat moet je nu beginnen?' Na deze verschrikkelijke vraag ben ik in zwijm gevallen, maar na een poosje ben ik weer tot bewustzijn gekomen. De persoon die mij deze boodschap had gegeven, was verdwenen en ik bevond me weer op aarde en wel in Wenen, zoals nu. Alleen vond ik het gek dat ik mijn woonwijk en mijn werkgever tot op heden nog niet heb kunnen ontdekken. Ik weet nog steeds niet waar ik aan toe ben. Ik weet dat ik in de geestenwereld ben, en toch weet ik het weer niet, want steeds komen veel dingen me vreemd voor; andere dingen zijn daarentegen weer heel natuurlijk. Maar beste meneer de officier, nu komt het pas!'
[4] De officier zegt: 'Wat, is dat nog niet alles? Nou, vertel dan maar verder!' - Zij zegt: 'Ziet u, ik ben een grote zondares geworden en heb nu de hel verdiend en de hemel verspeeld, want ik was al op mijn dertiende heimelijk begonnen met het bedrijven van de slechte liefde, en wel met een soldaat van de artillerie. Toen ik stierf ging het allemaal zo vlug, dat ik niet eens het sacrament van de stervenden heb kunnen ontvangen. Hier in deze wereld heb ik alle kerken al afgelopen en heb willen biechten en communie doen, maar er was nergens een geestelijke te vinden. Daarom sta ik hier nog vol zonden en durf niet naar Onze-Lieve-Heer te gaan. Wel heb ik al vaak intens berouwen verdriet gevoeld, maar wat helpt dat als men niet heeft gebiecht en communie gedaan en ook de laatste zalving niet heeft kunnen krijgen? O mijn God, wat zal er nu van mij terechtkomen?!'
[5] Het bezwaart mij nog het meest dat ik mijn goede minnaar achterbaks heb bedrogen met die oude sukkel! Ziet u, meneer de officier, een arme meid is en blijft nu eenmaal een dom dier tot aan haar einde! Och ik arme ziel, wie zal mij nu helpen? Stuurde Onze-Lieve-Heer zulke oude, gewetenloze viezeriken maar vast op aarde een terechte straf, want zij maken er helemaal geen gewetenszaak van als zij een arm meisje met hun vervloekte geld ongelukkig maken.
[6] Had dat oude varken dan niet met mij kunnen trouwen, zonder dat hij vooraf een doodzonde als voorwaarde moest stellen? Toen ik later zwanger was, heeft hij met geen woord meer over trouwen gerept. Als ik hem daaraan herinnerde, had hij steeds allerlei uitvluchten - vanwege de buitenwereld, vanwege zijn positie, vanwege zijn familie, en dan was er een proces dat hij eerst nog moest winnen. Maar toen ben ik gestorven voordat die zogenaamde rechtszitting had plaatsgevonden.
[7] Ik zeg u, meneer de officier, het was eerder mijn ergernis over deze oude schurk die me heeft omgebracht dan het kraambed! En denkt u dat hij enig verdriet om mij had? Hij was heel blij dat hij op zo'n onschuldige manier van mij afkwam! Nou, ik ben nog zo kwaad op hem, dat ik hem zou kunnen verscheuren als ik hem te pakken kon krijgen. Als ik met hem naar de hel kon gaan, dan zou ik me van de hele hel niets meer aantrekken!'
[8] Reeds brandend van ongeduld en tevens vol ergernis over die oude man die dit meisje zo misbruikt had, zegt de officier: 'Ik smeek je om godswil, hou toch eens op! Dat jou onrecht is aangedaan, is wel duidelijk, maar helemaal onschuldig aan deze geschiedenis ben jij toch niet. Voor jouw slechte aandeel ben je reeds onder Gods toelating getuchtigd en hij, die oude man, zal de Heer ook niet het geringste schuldig blijven. Vergeef hem daarom van ganser harte en kom dan met mij mee naar God de Heer; Hij zal alles weer in orde brengen! Maar je mag geen woede in je hart koesteren, maar liefde, zelfs voor de grootste vijanden! Dan zul jij ook volop liefde vinden bij God.'
[9] Het meisje zegt: 'Ja, ja, meneer de officier, u bent werkelijk een goede en verstandige heer. Het is toch goed dat ik mij eens echt bij u heb kunnen uitspreken, want nu is het me veel lichter om het hart en ik ben helemaal niet kwaad meer op die domme oude man. Onze-Lieve-Heer zal wel weten wat Hij met hem moet doen. Ik dank u nederig voor die mooie les, die u mij hebt gegeven!' De officier zegt: 'Al goed, al goed! Laten we nu maar zorgen dat we bij de Heer komen! Als jullie allen bereid zijn, gaan we, want ik popel al van ongeduld!'
[10] Er komt echter nog een vierde oudje naar de officier toe. Ze zegt: 'Monsieur, je vous prie!' - De officier zegt: 'Alleen Duits, en geen woord Frans meer! We zijn in Wenen en niet in Parijs!'
[11] Het oudje zegt: 'Ja, mijnheer de officier, dat is zo mijn gewoonte! Ik spreek verder toch geen woord Frans meer. Ziet u, mijnheer de officier, toen ik nog op aarde was, heb ik een hondje gehad en daar hield ik gewoon erg veel van. 's Winters liet ik het zelfs bij mij in bed slapen. Het is nooit bij mij opgekomen dat zoiets een zonde zou zijn. Maar er is eens een pater bij mij gekomen en die heeft het hondje in bed zien liggen. Nou, toen was het gebeurd! Ik moest het hondje meteen wegdoen, biechten en communie doen en tien dure missen betalen. Ik heb dat allemaal gedaan en heb mijn zonde berouwd, maar soms heb ik toch verdriet gehad om het hondje. En nu denk ik dat dit verdriet zondig is. Zegt u mij eens, wat moet ik doen om een rustig geweten te krijgen?'
[12] Nu springt de officier ongeduldig op en zegt: 'O Heer, U hebt werkelijk vreemde kostgangers! Nee, dat is voor een eerlijk mens teveel van het goede! Een hondenkomedie is er al, straks krijgen we ook nog een kattenconcert! Ik ga! Doen jullie, oude wijven, maar wat je wilt! Wat een hopeloze geschiedenis! Nu heeft ze gewetenswroeging omdat ze verdriet had om haar hondje, hoewel ze gebiecht, communie gedaan en minstens een half miljoen rozenkransen afgeraffeld heeft. (Tegen de vrouw:) 'Loop naar de pomp met uw hondjesgeweten en word verstandiger, anders zou men nog een hekel aan u krijgen! Nu gaan we, anders krijgen we werkelijk nog een kattenverhaal te horen, want daarginds staat alweer een oudje op mij te loeren. Wie mij volgen wil, die volge, want van nu af aan wacht ik geen seconde meer!'
[13] De officier maakt zich gereed om te vertrekken, maar een vijfde oudje snijdt hem de pas af en vraagt hem om alleen haar nog welwillend te willen aanhoren; zij zou hem iets heel belangrijks hebben toe te vertrouwen.
«« 90 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.