[2] De officier, die deze woorden ook in zichzelf hoort, zegt bij zichzelf: 'O, wat een prachtige geest in deze toch zo vreselijke ziel! Kon ik er maar achter komen waar dat aan ligt. Hoe kan zo'n prachtige geest zijn ziel toch zo hebben verwaarloosd? Men zou toch denken dat een zuiver hart vol liefde, waarheid, verdraagzaamheid en deemoed al voldoende was voor de volledige voltooiing van de ziel. Maar dat is hier ogenschijnlijk helemaal niet het geval. Eigenaardig! Er moet naderhand iets met haar zijn voorgevallen, anders kan ik deze toestand onmogelijk verklaren. Als ik er toch aan terugdenk, hoe dit wezen als meisje op aarde nog wel zo' n gevuld en weelderig lichaam had! En hier, O God, is zij een toonbeeld van de grootste ellende en het grootste gebrek. Schamele lompen bedekken haar skeletachtig uiterlijk en verbergen haar schaamdelen amper. Mijn God, wees dit arme wezen toch genadig en barmhartig!'
[3] Na deze woorden wendt de officier zich weer vriendelijk tot Mathilde en zegt: 'Luister eens, lieve vriendin, zou je me niet in vertrouwen willen zeggen hoe het eigenlijk kon gebeuren, dat jij met jouw ziel toch zo aan lagerwal bent geraakt? Ik herinner me jou in de bloei van jouw aardse leven hier in Wenen ergens te hebben gezien. Toen was je een toonbeeld van vrouwelijke volheid en weelde, en nu...! Als je je er niet teveel voor geneert, vertel me dan waarom jouw ziel, ondanks het bezit van zo'n prachtige geest, toch zo verkommerd is!'
[4] Mathilde zegt: 'Edele vriend, u lijkt veel medelijden met mij te hebben. Ik heb beslist geen reden meer mij hier in deze geestenwereld, waar van de daken verkondigd wordt hoe iemand op aarde in het vlees heeft geleefd, in een of ander opzicht beter voor te doen dan ik ben. Het is waar/dat mijn geest er een was en is, die werkelijk niet tot de slechtste behoort, maar aan deze geest werd helaas een te weelderige vleesmassa gegeven, die naarmate deze zich ontwikkelde, ook steeds zinnelijker werd! Mijn stand veroorloofde mij niet mijn lichaam te bevredigen op de natuurlijke manier, waarop meisjes van lichte zeden dat plegen te doen. Ik had ten dele door de verderfelijke omgang met meisjes van mijn stand en ten dele door mijn zeer zinnelijk geworden natuur een manier gevonden om mij kunstmatig te bevredigen. Dat schaadde mij echter zodanig, dat ik in korte tijd de zogenaamde bleekzucht kreeg. De ene dokter na de andere werd erbij gehaald en geconsulteerd. Het regende recepten en medicijnen, waardoor mijn natuur nog opgewondener werd dan ze al was, zodat ik mezelf steeds vaker kunstmatig moest bevredigen om niet wanhopig te worden.
[5] Twee keer stond ik op het punt mij het leven te benemen. Al op mijn zeventiende jaar had mijn lichaam zo'n graad van zinnelijkheid bereikt, dat ik, gedreven door een onbeschrijflijke wellust, mijn lichaam wel met een mes had willen bewerken. Als ik niet op advies van een verstandige dokter nog datzelfde jaar was getrouwd, zou men mij zeker het jaar daarop als een verminkt lijk hebben teruggevonden.
[6] Het is merkwaardig! Mijn geest bleef daarbij steeds helder en vol van de beste voornemens, maar zij waren helaas niet sterk genoeg om weerstand te kunnen bieden aan de stormen van het lichaam. Ik huilde vaak als een kind om mijn onnatuurlijkheid, maar dat hielp allemaal niets; ik moest een man hebben, anders zou er geen rust in mijn lichaam komen. Gelukkig kreeg ik een zeer zinnelijke man. Hij genas weliswaar mijn lichaam doordat hij mij het eerste jaar reeds zwanger maakte en de laatste nog overgebleven vrucht uit mijn ontaarde lichaam haalde, maar is korte tijd daarna gestorven.
[7] Ik werd daarna weliswaar wat soberder en ging er ook weer echt goed uitzien, maar in mijn ziel had ik toch voortdurend een onbehaaglijk, ziekelijk gevoel, dat zich uitte in een zekere onlust ten opzichte van al het mooie, goede en ware. Ik ging veel uit naar theaters en concerten, reisde' s zomers van de ene badplaats naar de andere en verzamelde 's winters een kring van geestrijke dames en heren om me heen. Alles tevergeefs; de verterende koorts in mijn ziel was nooit te verdrijven.
[8] Alleen de gedachte aan mijn vroegere leraar kon mijn ziel in een betere stemming brengen, maar helaas slechts kortstondig. Mijn geest was wel dezelfde, vol goede wil, maar mijn ziel was ontzettend zwak geworden. Ik kon ondanks mijn goede wil niet meer herstellen, niet op aarde en nog minder hier in de geestenwereld.
[9] Nu weet u alles en zult u gemakkelijk kunnen begrijpen waardoor ik tot deze ellendige gestalte ben gekomen. Had mijn leraar bij mij kunnen blijven, dan zou ik er nu zeker anders voorstaan. Waarschijnlijk beliefde het God de Heer niet om een engel in een huis vol hoogmoed te gronde te laten gaan. Daarom ontnam Hij het huis zijn beschermengel. Het huis der groten verviel daarna tot allerlei kwaad en ik, hun enige dochter, met hen. Ik ben hier weliswaar nu zo ellendig als maar mogelijk is, maar waar mijn ouders zich bevinden en hoe zij en mijn echtgenoot het maken, dat zal alleen onze Vader in de hemel weten. Ik wens hun allen beslist een beter lot toe dan het mijne, maar waarschijnlijk zal het hun wel nauwelijks beter vergaan dan mij. Als ze maar niet geheel en al verloren zijn!'
[10] De officier zegt: 'Mijn beste vriendin, dan zijn de omstandigheden voor jou toch wel slecht geweest! Wanhoop echter niet, maar ga nu meteen met mij mee naar de Heer. Hij is hier om allen die Zijn naam aanroepen en zich tot Hem wenden, te helpen. Volg mij zonder vrees of schroom, want alleen bij Hem zijn alle dingen mogelijk!'
[11] De officier haast zich nu met Mathilde naar Mij toe en zegt: 'Heer, allerheiligste, beste Vader, ik hoef U zeker niet te vertellen wat dit wezen scheelt, want U, aan wie alle dingen al van eeuwigheid bekend zijn, weet het het allerbeste. Ik kan daarom niets anders doen dan U met een hart vol medeleven te vragen om deze arme vrouw genadig en barmhartig te willen zijn! Uw heilige Vaderwil geschiede!'
[12] Ik zeg: 'Vrouw, wat wil je dan dat Ik voor je zal doen? Spreek!' Mathilde zegt: 'Heer, almachtige, eeuwige God, Schepper van alle creaturen en heiligste Vader van alle mensen en engelen! U ziet hier voor U een grote, heimelijke zondares en U zult wel het beste weten, welke duivels mijn vlees en eveneens mijn ziel zo lelijk hebben toegetakeld. Ik was het niet, want mijn wil was er volgens mijn zuiver inzicht steeds tegen en ik waarschuwde iedereen tegen het grote kwaad van zelfbevrediging. Toch was juist ik voorbestemd voor dit vreselijke kwaad! Ik, naar de geest de grootste vijand ervan, moest de draak van het vlees rechtstreeks ten offer vallen!
[13] O Heer, dat is heel hard! Wie plantte er dan zo'n verderfelijke angel in mijn vlees? Ikzelf zeker niet! Ik was toch slechts het ellendige slachtoffer van deze angel! Ik werd als door gloeiende roeden gedreven, en vaak als ik mij juist ernstig had voorgenomen dit kwaad omwille van Uw heilige naam niet meer te begaan, ontwaakte de begeerte nog heftiger en viel ik erger dan daarvoor aan deze drang ten prooi. Na zo'n satanische, stomme bevrediging kwam vrijwel steeds het berouwen dit deed iedere opwelling van hoop op beterschap in mij teniet. 0 Heer, 0 heilige Vader, waarom moest juist ik zo ongelukkig worden?
[14] Ik verkeerde toch tot bijna aan mijn zestiende jaar in zo’n zuivere staat van onschuld als misschien maar bij weinigen het geval zal zijn. Waarom moest ik mijn leraar, mijn ware beschermgeest, verliezen? Waarom mocht satan mij dan daarna in plaats van de engel, geesten uit de hel als leraar geven? O God, Gij barmhartige, waarom moest ik dan tijdelijk en misschien wel voor eeuwig zo ongelukkig worden?'
[15] Ik zeg: 'Ja, Mijn lieve dochter, hoe het met jou gaat en gegaan is, weet Ik allang, en ook het hoe en waarom! Ik vroeg je daar dus niet naar, maar alleen wat je wilt dat Ik voor je zal doen! En kijk, op deze vraag heb je Mij nog geen antwoord gegeven. Dus Mijn beste, zeg dat eerst, daarna zal er nog tijd genoeg zijn om over de gebeurtenissen in je aardse leven duidelijkheid te verkrijgen!' Mathilde zegt: 'O Heer, heiligste Vader, U ziet toch het beste waaraan het me ontbreekt! Als het Uw wil is, help me dan daar, waar ik tekortschiet, want voor U alleen zijn alle dingen mogelijk!'
[16] Ik zeg: 'Maar geloof je wel dat juist Ik de eigenlijke ware, eeuwige God, Schepper en Vader ben? Want kijk, Ik ben toch maar een mens zoals je er hier zo veel ziet! Hoe kan een mens dan gelijk zijn aan God, of is God dan ook maar een mens?'
[17] Mathilde zegt: 'U bent Christus, genaamd Jezus, de Heiland der mensen en ieder woord uit Uw mond heeft het leven in zich. En aan wie U Uw woord geeft, die heeft van U ook het eeuwige leven ontvangen, want Uw woorden zijn niet als de woorden van een mens. Als Uw woorden echter aan iedereen die deze ter harte neemt het eeuwige leven geven, waarom zou U dan niet diegene zijn die alle engelen, zonnen en werelden als hun ware, eeuwig heilige Vader, God, Schepper en Rechter aanbidden? Want zij hebben hun bestaan toch alleen maar te danken aan Uw almachtig woord.
[18] Toen U, O Heer en Vader, vanuit Uw onbeperkte macht, wijsheid en liefde, op aarde de weg van het vlees ging, zei U toch ook slechts als mens: 'Wie Mij ziet, ziet ook de Vader, want Ik en de Vader zijn één!' Als U, o Heer Jezus, destijds in Uw aardse lichaam één was met de Vader, waarom zou U dat dan nu niet zijn? U alleen bent het: mijn hart zegt mij, dat U de eeuwige liefde bent! Neem mij dus genadig op in Uw liefde, o heilige Vader!'
«« 92 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.