Martinus in de knel door de verdere vragen van Chanchah

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 106 / 204 »»
[1] CHANCHAH zegt: 'O liefste vriend, weet je, ik heb je wel buitengewoon lief, maar kan je verder niet veel meer vragen, omdat ik me heb voorgenomen je in het vervolg niet zo vlug weer met een of andere, misschien niet zo verstandig vraag lastig te vallen. Maar desalniettemin moet je mij de volgende opmerking niet kwalijk nemen:
[2] Zie, ik merk aan je woorden en ook aan je gezichtsuitdrukking maar al te goed, dat je iedere keer bijzonder verlegen wordt, als ik met jou, in welk verband dan ook, begin te praten over je hemelse vriend en broeder. Waar komt die verlegenheid toch uit voort?
[3] Ben je misschien een beetje jaloers, omdat mijn hart aan hem verreweg de voorkeur geeft boven jou? Of ben je niet zo zeer zijn echte vriend en broeder, als je voorwendt te zijn? Erger je je misschien heimelijk in je hart omdat die tot nu toe voor mij nog naamloze heerlijke je in elke vorm van geestelijke volmaaktheid eindeloos ver overtreft? Of zit misschien zijn mannelijk goddelijke schoonheid je dwars? Houd je misschien niet van zijn ogen en zijn mond die zeker die van jou evenveel overtreffen, als heel zijn verheven wezen dat van jou overtreft, alhoewel je er veel schitterender uitziet dan hij?
[4] Zie, lieve vriend, deze vragen zijn voor mij van bijzonder belang. Ik verlang even hevig naar een antwoord daarop als een zwerver in een hete zandwoestijn naar een verfrissende waterdronk, als hij door brandende dorst gekweld wordt. Daarom, als je in je hart liefde voor mij voelt, aarzel dan niet om mij trouwhartig te antwoorden op deze belangrijke vragen. Als je dat niet zult doen, dan zal Chanchah zich van je afwenden en je nooit meer ergens naar vragen!'
[5] Bisschop Martinus trekt bij deze vragen al weer een verbouwereerd gezicht. Uiterlijk doet hij wel alsof hij er over nadenkt, hoe hij de bekoorlijke Chanchah zo beleefd mogelijk op haar vragen zou kunnen antwoorden. Innerlijk wacht hij echter angstig af, of Ik hem niet snel een of ander, natuurlijk meer dan voortreffelijk antwoord in zijn hart leg. Ik laat de goede Martinus echter ook deze keer om zeer wijze redenen een beetje spartelen, zoals jullie gewoonlijk zeggen.
[6] Daar Martinus hierdoor de lieve Chanchah al een tamelijk lange tijd alleen met een veelbelovende gezichtsuitdrukking op het gewenste antwoord laat wachten, raakt deze wat ontstemd. Ze begint hem eerst met haar grote ogen veelbetekenend van hoofd tot voeten op te nemen, wat Martinus nog meer hindert en waardoor hij nog meer om een goed antwoord verlegen zit.
[7] De lieftallige Chanchah laat de goede Martinus nog een klein poosje nadenken, omdat ze uit zijn wijs lijkende gezicht nog steeds een of ander antwoord verwacht. Maar omdat van het verwachte antwoord, ondanks dat hij probeert te kijken, alsof hij zich voorbereidt en heel wijs is, niets tevoorschijn komt, verliest ze eindelijk haar geduld. Ze zegt: .
[8] (CHANCHAH:) 'Lieve vriend en broeder, ik zie dat je mij geen antwoord kunt, of wilt geven of hoogstwaarschijnlijk zelfs niet mág geven. Als je mij geen antwoord kunt geven, dan ben je te verontschuldigen. Want het zou hoogst onbillijk zijn, van iemand meer te verlangen, dan hij kan geven. Je zult wel begrijpen, wat ik daarmee wil zeggen, vooropgesteld, dat je zoveel verstand in je hebt.
[9] Als je me geen antwoord mág geven, dan ben je ook te verontschuldigen. Want dan is immers duidelijk, dat zich hier iemand bevindt die jou vanuit zijn almacht precies voorschrijft, wat je wel en niet mag zeggen. In dat geval zou het dan ook een dwaasheid van mij zijn, van jou iets te verlangen wat boven de wet uitgaat; ik als Chinese weet beter dan wie ook wetten te respecteren.
[10] Als je mij geen antwoord wilt geven, ofschoon je dat misschien wel zou mogen en kunnen, dan ben je een jaloers en zelfs boosaardig mens. En je schitterend gewaad is dan als de huid van een zachte gazelle, die desalniettemin een verscheurende hyena in zich bergt. In dat geval ben je helemaal niet te verontschuldigen en verdien je niets anders dan mijn diepste verachting.
[11] Omdat je mij op mijn eerdere, belangrijke vragen helemaal geen antwoord hebt gegeven, zou je me toch tenminste één van deze drie vragen kunnen beantwoorden, opdat ik weet, hoe ik me als nieuwkomer in deze wereld en om te beginnen in jouw huis moet gedragen. Dus ik vraag je uit de grond van mijn hart: spreek nu de waarheid en blijf me in geen geval het antwoord schuldig!'
[12] Martinus wordt nu nog tien keer zo verlegen als bij de eerdere vragen. Want zegt hij: 'Ik kan het niet', dan liegt hij. Zegt hij echter: 'Ik wil het niet', dan liegt hij ook en haalt zich bovendien de verachting van zijn geliefde Chanchah op de hals. Zegt hij echter: 'Ik mag het niet' - dan stelt hij zich waarschijnlijk bloot aan een nieuwe vraag, namelijk, wie hem verboden heeft en waarom. Onvermijdelijk moet hij dan beide vragen beantwoorden, als hij niet noodgedwongen beschaamd voor Chanchah wil staan.
[13] Als onze Martinus door deze drie laatste vragen van Chanchah in de grootste verlegenheid raakt, kom Ik juist van het gezelschap terug bij Chanchah en neem Zelf de beantwoording van de overige drie vragen op mij en daardoor ook de verontschuldiging van de nu ontzettend verlegen geworden trouwhartige Martinus.
«« 106 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.