Borem en de nonnen, die ziek van hart zijn

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 125 / 204 »»
[1] Het drietal gaat nu met een vriendelijk gezicht naar de arme vrouwen. Als ze bij hen komen neemt Borem het woord en zegt:
[2] (BOREM:) 'Lieve zusters, luister eens geduldig naar mij! Ik wil jullie allen geven, waar jullie recht op hebben, want ik weet dat jullie hart lijdt. En ik weet dat deze broeder jullie hard terecht heeft gewezen, toen jullie bij hem recht zochten. Ik kon toen, omdat ik zelf gast in dit huis ben, de huiseigenaar niet in de rede vallen, want iedereen is de eerste rechter van zijn huis.
[3] Nu heeft echter de Heer van alle huisheren mij het recht toebedeeld, ook als gast het recht van de liefde te beoefenen. Daarom wil en zal ik mij nu volledig inspannen om jullie recht te doen en alles goedmaken in naam van de Heer, wat jullie nu bedrukt en jullie hart heeft beledigd. Zijn jullie, mijn lieve zusters, daarmee allemaal tevreden?'
[4] De vrouwen zeggen allemaal als uit één mond: 'O ja, lieve, goede vriend! Werkelijk, jij bent vast een echte vriend van God; van jou willen we graag alles aannemen. Jij meent het goed en redelijk met ons en herkent de pijn van ons hart. Maar met deze Martinus willen we niets meer te maken hebben. Want in plaats van onze nood te zien, ons te troosten en te onderrichten en ons de waarheid te tonen, als we misschien toch op een dwaalweg zouden zijn, heeft hij ons naar de hel gestuurd in het bad van de duivels. Dat was zeer onhemels van hem, die toch een voorname hemelburger is, of tenminste wil zijn. Daarom zouden wij liever hebben dat hij verdween, zodat wij ons niet ergeren aan zijn verschijning. '
[5] BOREM zegt: 'Lieve zusters, maak je daar niet druk om en laat dat nu aan mij over. Ik zal alles weer goed maken. Zie, onze broeder Martinus is geen slechte geest, doch net als ik, vanuit de Heer alleen maar een goede.
[6] Wij hadden met deze nog heel slechte gasten, die nu in het bad zijn, heel wat te stellen en ergerden ons daarbij behoorlijk. Toen we bijna genoeg hadden van deze voor ons te grote inspanning en naar die machtige vriend gingen om raad te vragen, kwamen jullie juist op een zeer ongunstig moment op ons af. En de toch al gemakkelijk ontvlambare Martinus heeft jullie toen inderdaad wat te hard en te onvriendelijk ontvangen, wat, zoals gezegd, ons allemaal wel te vergeven is.
[7] Daarom denk ik dat jullie hem dat toch wel gemakkelijk zult vergeven, omdat hij toch anders tegenover jullie vol liefde is en er grote vreugde in schept, jullie allen als zijn huisgenoten te begroeten. Ik geloof dat jullie datgene zult doen, wat ik zeker ook zou doen, als jullie mij zouden hebben beledigd.'
[8] Daarop zeggen DE VROUWEN: 'Weet je, beste vriend, wat jij ons nu zegt, zullen wij allemaal graag doen. Maar dát zeggen wij je ook om Martinus te beschamen: alleen om jou een plezier te doen, doen wij het en zullen wij zijn grote onhebbelijkheid door de vingers zien. In het vervolg zullen wij het hem echter wel moeilijk kunnen vergeven, als hij ons nog eens zo onbeschoft tegemoet komt.
[9] Het is wel een lieve man en het is aangenaam, om zijn mooie verschijning te zien. Maar wat heb je aan de verschijning, als deze in het hart rauwer is dan een appel acht weken na de bloei? Zal Martinus ons net als jij tegemoetkomen, dan zal hij in ons ook 'n hart vinden, dat zeker niet zonder liefde is. Maar in zijn lust om als huisheer te tiranniseren, zal hij in plaats van liefde heel wat anders vinden.
[10] Wij zijn nu immers, God zij dank, toch zeker ook hemels mooi. Alle mannen die hier in grote aantallen aanwezig zijn, hebben ons al met veel welgevallen bekeken, alhoewel wij ons daarop niet laten voorstaan - want wij weten immers, dat alle uiterlijke schoonheid een geschenk van de Heer is. Maar dat juist Martinus en die machtige vriend van jullie bij ons helemaal niets vinden wat hun welgevallig zou kunnen zijn, is toch wel beledigend voor ons.
[11] Die twee zusters zijn als het er op aankomt toch ook niet mooier dan wij, maar die vriend houdt boven alles van hen en gaat bijna uitsluitend alleen maar met hen om. En wij staan hier als arme zondaressen en worden door niemand gezien, want iedereen richt de ogen op die drie. Moet zoiets ons dan niet krenken? En als omtrent die vriend al een hele tijd de meest verheven vermoedens in ons hart opkwamen: moeten die dan niet weer als aardse bloemen verwelken, als hun alle nodige voedsel wordt weggenomen?
[12] Zie, het hart heeft ook voedsel nodig, als het sterk wil worden in de liefde. Hoe moet ons hart echter in de liefde ooit sterk worden, als het in plaats van voedsel alleen maar de ene vasten periode na de andere krijgt?'
[13] BOREM zegt: 'Ja, mijn zeer geliefde zusters, jullie verlangen is terecht. Heb slechts een klein beetje geduld en jullie hart zal al gauw overvloedig worden verzadigd. - Jullie weten immers, dat een goede arts eerst de zieken geneest en dan pas bij de gezonden een bezoek aflegt.
[14] Zo gebeurt het hier ook. Als die beide patiënten volledig hersteld zullen zijn, dan zal die arts ook naar jullie toe komen. Heb daarom nog een beetje geduld en volg mij - ik zal jullie allen iets wonderbaarlijks laten zien!'
[15] DE VROUWEN zeggen: 'Lieve vriend, dat is hier echt niet nodig. In deze reusachtige zaal zijn al zoveel meest wonderbaarlijke bezienswaardigheden, dat men hier nooit uitgekeken raakt.
[16] Deze heerlijke vloer die er toch precies zo uitziet, alsof hij uit louter edelstenen van de meest verschillende en meest levendig frisse kleuren in de mooiste patronen samengesteld zou zijn!
[17] De grote, prachtige zuilen die de onbeschrijflijk mooie galerij dragen. Wat stralen ze, alsof ze uit de meest lichtgevende robijnen zijn vervaardigd, waarin duizend sterren als goudvisjes in het water rondzweven en daardoor steeds nieuwe, wondermooie lichtbeelden vormen!
[18] Zo zijn er hier duizend en nog eens duizend heerlijkheden, waarvoor wij helemaal geen naam hebben. Omdat hier zo ontelbaar vele prachtige dingen te bekijken zijn, hebben wij niet de minste behoefte, om iets te zien wat nog mooier of nog wonderbaarlijker is.
[19] Onze ogen zijn hier overvloedig voorzien en hebben niets meer nodig. Heel anders ziet het er echter met onze harten uit. Zie, deze zijn nog van niets voorzien! Wat heeft het voor zin om het oog te verkwikken, als het hart daarbij lijdt? Zorg daarom eerst voor ons hart, dan zullen onze ogen maar al te gemakkelijk worden bevredigd.'
[20] BOREM zegt: 'Lieve zusters, jullie verlangen is heel goed en terecht. Maar jullie delen mij dit mee, voordat jullie hebben ervaren wat ik jullie wil tonen. Weten jullie dan of dat niet juist voor jullie hart is bedoeld? Weten jullie dan al van tevoren, waaruit het wonderbaarlijke bestaat, dat ik jullie wil laten zien? Is het wonderbaarlijke dan alleen voor de ogen? Kan er ook niet iets zeer wonderbaarlijks zijn, dat alleen voor het hart bestemd is?
[21] Wat is dan meer: het oog of het hart? Kan het oog ook niet blind zijn en het hart toch in alle volheid van het liefdeleven zwelgen? Welk aards menselijk oog kan God zien? Zie, daarvoor is elk menselijk oog blind; maar het hart kan zich God voorstellen en het kan Hem liefhebben. Ja, het kan zelfs voor Hem, de Heer, een levende tempel worden, waarin Hij Zijn intrek neemt! Wat is dus meer, het oog of het hart?
[22] Als dat zo is, hoe kunnen jullie, lieve zusters, dan denken, dat ik jullie hier, in het rijk van het hart van God, ergens naar toe zou willen brengen, waar er alleen maar voor de ogen wonderbaarlijk lijkende dingen zijn?
[23] Ik zeg jullie: hier is alles slechts voor het hart bedoeld! Het oog getuigt alleen maar door het licht van alles wat er in het hart gebeurt en wat er van hart tot hart gebeurt. Zo is ook het wonderbaarlijke wat ik jullie wil laten zien, niet voor jullie ogen doch alleen voor jullie hart bedoeld.
[24] Maar omdat hier in het Godsrijk niemand blind is en ieder zijn gezichtsvermogen heeft dat net zo krachtig is als het hart -, is het oog inderdaad ook altijd getuige van datgene wat er voor het hart gebeurt en uit het hart komt. En zo zullen jullie datgene wat er voor jullie hart gebeuren zal, ook met jullie ogen zien. Volg mij daarom nu!'
[25] Bij deze woorden van Borem volgen alle vrouwen het drietal, en wel naar de deur, die leidt naar de landstreken van de zon.
«« 125 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.