[2] Nu de deur open staat, stijgt er uit meerdere duizenden kelen een kreet van verrukte ontzetting op. Allen houden hun handen voor de ogen, omdat het licht vol en uiterst intensief de gasten tegemoet komt. Niemand waagt om ook maar één stap verder naar voren of naar achteren te doen. Want de meesten zijn van mening, dat in dit reusachtig machtige licht ongetwijfeld de eigenlijke Godheid woont in alle oorspronkelijke volheid van haar macht, kracht en wijsheid.
[3] Zelfs Martinus deinst deze keer terug, want ook hem komt deze lichtglans nu ook vele malen intenser voor dan de beide vorige keren. Maar dat weerhoudt hem niet om meteen het woord te nemen en hij zegt:
[4] (MARTINUS:) 'Broeders en zusters, wees niet bang voor datgene, wat door de Heer is bestemd om ons allen mateloos gelukkig te maken. Kom allemaal mee naar buiten, want dit licht is een vaste grond en men kan er op wandelen alsof het erts is!'
[5] Borem en Chorel brengen nu hun vrouwen naar buiten. Deze zijn heel bedeesd, beginnen tenslotte echter toch, door hun grote nieuwsgierigheid hun vrees overwinnend, hun voeten over de drempel van de deur te zetten. De monniken en de andere gasten, zoals de ouders van de nonnen en ook van een enkele monnik, volgen de vrouwen. Hierbij sluiten zich tenslotte de Chinezen aan en volgen hen met zeer voorzichtige stappen.
[6] Als nu allen buiten zijn, volg ook Ik met Chanchah en Gella, die door dit felle licht aanvankelijk ook aarzelen. Maar aan Mijn zijde vergaat hun vrees en ze betreden nu heel behaaglijk deze nieuwe lichtvelden.
[7] Nu bevinden zich allen op de lichtende grond van de zon en dat niet alleen geestelijk, maar ook lichamelijk. Want alle geesten uit Mijn hoogste hemel zien ook van elk natuurlijk lichaam hoe het er uit- en inwendig uitziet. Omdat ze bij Mij zijn, zien ze door Mij alles, wat in de geestenwereld en in de stoffelijke wereld is precies zoals Ik het zie.
[8] In het begin zien ze evenwel niet zo goed, omdat hun ogen door het te felle licht te zeer verblind worden. Maar langzamerhand gaat het dan wel, zoals nu al te merken is. Want enkele gasten beginnen op de grond al verschillende voorwerpen en ook verschillende kleuren te onderscheiden.
[9] De vrouwen ontdekken zelfs enkele prachtige bloemen en zouden er zelfs graag een paar willen plukken. Maar Borem en Chorel raden hun dat af, omdat het op de zon als een slecht voorteken wordt gezien, als er op een verkeerde tijd aan een gewas iets wordt beschadigd; want alles moet daar volgens de strengste orde geschieden.
[10] Nadat dit grote gezelschap onder aanvoering van Martinus al een heel stuk op deze zonnebodem heeft afgelegd en zelfs Martinus zich al een beetje ongerust begint te maken, houdt hij een kleine rustpauze, gaat naar Mij toe en zegt:
[11] (MARTINUS:) 'O Heer, o Vader, naar mijn gevoel zijn wij nu volgens aardse maatstaf wel meer dan 1000 mijlen van mijn huis verwijderd en hebben behalve enkele struiken nog niets te zien gekregen. Hoe ver en hoe lang zullen wij nog moeten wandelen, voor we een bepaald doel hebben bereikt?
[12] Ik moet openlijk bekennen: op deze veel te lichte wereld zou ik bepaald niet graag te lang willen doorbrengen, als men hier niets dan licht en enkele struiken te zien krijgt. Het is maar goed, dat deze lichtgloed niet brandt en onze geestelijke ogen niet evenals de ogen van ons lichaam ontstoken kunnen raken, anders zou het met ze gebeurd zijn. Ik loop wel vooraan, maar wat voor nut heeft dit voorop lopen van mij, als ik niet weet waarheen? Loopt U daarom liever voorop, o Heer, dan zullen wij allen het snelst bij het juiste doel aankomen!'
[13] IK zeg: 'Mijn zoon Martinus, ga nu maar geduldig en onverdroten verder op de grond van het licht; dan zal het doel van onze pelgrimstocht wel komen. Weet je dan niet dat de zon miljoenen malen groter is dan de aarde? Als er al groot geduld en veel zelfverloochening voor nodig is om op aarde grote reizen te maken, dan is hier op de zon, waarvan de grond veel en veel uitgestrekter is, toch zeker heel wat meer geduld nodig, om zulke verre velden te bereizen. Ga jij daarom maar weer als gids voorop: wij zullen je allemaal met gelijke pas volgen.
[14] Ik kan hier echter niet vooraan lopen, om ten eerste niemand van jullie allen in zijn vrijheid te storen. En ten tweede, omdat als Ik voorop liep en de bewoners van deze lichtwereld zouden ons tegemoet komen, dan zouden zij Mijn wezen met hun zeer heldere geest maar al te snel herkennen, maar daarbij dadelijk wegkwijnen vanwege een te grote hoogachting voor Mij. Maar als Ik helemaal als laatste achter jullie aanloop, dan geeft dat niet. Want bij deze zonnebewoners is het eerste altijd het beste. Maar wat zich helemaal achteraan bevindt, dat zien zij nauwelijks of helemaal niet. En daarom ben Ik achteraan het best op Mijn plaats!
[15] Wij staan nu nog op een zeer hoog gebergte. Als we nu straks beneden in een dal komen, dan zal het licht al milder worden. Daar zul je massa's mensen zien en volop te doen krijgen, net als diegenen die hier met ons mee wandelen. Daaruit zal je dan pas het ware doel van onze reis duidelijk worden. Ga nu maar weer naar je post en voer je werk als gids uit!'
[16] Martinus bedankt Mij voor deze opdracht, gaat meteen weer voor het gezelschap lopen en geeft het een teken, hem te volgen. Allen staan op en volgen hem.
«« 128 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.