[2] Martinus bijt zich heimelijk op zijn tong en knijpt in zijn lendenen om na deze innemende woorden toch niet al te snel vanuit zijn zojuist aangenomen ernstige houding meteen uiterst vriendelijk te worden. Hij zegt helemaal niets op deze begroeting. De drie herhalen daarom hun eerste woorden nog lieflijker. Martinus bijt bijna zijn tong af en zegt nog niets.
[3] DE DRIE JONGE MEISJES verwonderen zich heimelijk over deze zeldzame zwijgzaamheid van onze Martinus en zeggen dan: 'O jij verhevene, zie je tekortkomingen aan ons, dat je ons met geen woord wilt verwaardigen? Bevallen wij je dan niet? En toch zagen wij, hoe jij de draak na zijn gedaanteverwisseling wilde kussen in je huis op de hoogte der hoogten!
[4] Ook hebben onze zieners je al in Mercurius gezien, hoe je daar voor één van de schoonheden bijna helemaal wegsmolt. Nog eerder zagen ze jou bij de bewuste kudde lammeren, waar je heel spraaklustig was. En ze zagen je ook in het sterfelijk lichaam op aarde wandelen en waren getuigen van je niet zelden zeer vreemde handelingen. Daar was je wel heel spraakzaam; maar ons zonnedochters keur je geen antwoord waardig. O zeg toch, waarom je nog steeds zwijgt?
[5] Wij weten wel, dat zwijgen op de juiste tijd een goed deel van de wijsheid uitmaakt; maar jouw zwijgen van dit ogenblik lijkt niet een dergelijk zwijgen te zijn. Zeg tenminste, waarom je nu zwijgt; onze harten verlangen daar vurig naar en smeken je erom!'
[6] Martinus vergaat al bijna van liefde voor deze drie grote schoonheden en denkt nu na, wat hij op zo'n vraag moet antwoorden. Hij heeft inderdaad gemerkt, dat hij van A tot Z bij hen bekend is en ze al zijn streken heel goed moeten kennen. Daarom zegt hij bij zichzelf:
[7] (MARTINUS:) 'O wat een wanhopige geschiedenis, deze gaat alle begrip van zowel mensen als engelen te boven! Dat zal een gebeurtenis worden van een zeldzame verlegenheid, zoals deze zich nog nooit heeft voorgedaan. Ik moet met hen spreken? Dan zou ik toch wel willen weten, hoe!
[8] Ten eerste ontvouwt hun toch al onbegrijpelijk aantrekkelijke schoonheid steeds meer van hun grootste bekoorlijkheden, zodat men alleen daarom al totaal sprakeloos moet worden. En ten tweede kennen ze mij bijna al beter, dan ik mezelf ooit heb gekend!
[9] Hoe en wat moet ik hier dan nog zeggen? O Heer, verlaat me juist nu niet! En jij, mijn goede ernst, verlaat me ook niet, anders ben ik totaal verloren!
[10] O sapristi - ah, deze oneindige schoonheid, die ogen zo vurig als de zon zelf en dat haar als van het blankste goud! Die hals - wat een zachtheid, wat een ronding, wat een onuitsprekelijke teerheid!
[11] O - o, die boezem! Ah, ah, nee - ik houd het geen minuut meer uit! Er is op de aarde niets, waarmee men deze onbegrijpelijke teerheid ook maar in de verste verte zou kunnen vergelijken.
[12] Wat is hierbij vergeleken de tederheid van een zuivere dauwdruppel, wat de zuiverste glans van een diamant, wat een teer schapenwolkje dat om de ondergaande zon zweeft, gedragen door een zachte avondbries? Wat op aarde bezit zo'n blankheid! De zuiverste, door de middagzon beschenen sneeuw zou daarbij vergeleken nauwelijks meer dan smoezelige schoensmeer genoemd kunnen worden.
[13] Nee, men zou er in eeuwigheid nooit genoeg van kunnen krijgen om hier naar te kijken. En die arm, die hand, die voet! - Martinus, wend je ogen af van deze te grote, bekoorlijke en lieflijke schoonheden, anders ben je nergens meer, dan ben je totaal weg!'
«« 136 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.