Martinus' gemakkelijke overwinning in het gesprek over de wijsheid met de domme, trotse oudste van de zonnetempel

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 161 / 204 »»
[1] Bij deze woorden stapt ook al de oudste en meest wijze van het derde terras uit de grote hal van de tempel naar buiten, gekleed in een grijs geplooid gewaad, omgeven door jongelingen en meisjes. In de rechterhand heeft hij een staf gelijk aan die van Aäron en in de linker een soort toverband, waaraan verschillende mystiek uitziende tekens zijn vastgehecht. Als hij nog ongeveer vijf stappen van de drie aanvoerders verwijderd is, rolt hij de band helemaal uit en legt hem voor zich op de blauwe fluweelachtige grond. Daarna laat hij de staf op deze band zakken en zegt na een poosje:
[2] (DE OUDSTE:) 'Bij de onmetelijke kracht en macht die mij eigen is door mijn onbegrensde wijsheid, bezweer ik jullie als eerste en oudste mens van deze wereld, die in eeuwigheid geen einde kent en door mij in stand wordt gehouden,'
[3] MARTINUS zegt zachtjes bij zichzelf: 'Wat zullen we nu hebben? Die man wordt potsierlijk, ga zo maar door met die breedsprakigheid!'
[4] (DE OUDSTE:) 'dat jullie mij waarheidsgetrouw mededelen, wat jullie hier willen en wat jullie hierheen heeft gevoerd. Bij het geringste blijk van een onwaarheid uit jullie mond zullen jullie allemaal door mijn onoverwinnelijke macht tot stof vergaan! Spreek nu maar!'
[5] MARTINUS zegt: 'Wij allemaal tegelijk, of één in naam van allen? Dat moet uwe wijsheid wel nader aangeven, want zo verstandig als uwe hoge wijsheid zijn wij niet. Geeft u ons daarom nadere aanwijzingen! - (Bij zichzelf:) Dit is precies de juiste voor mij, want zijn domheid trekt ook meteen een dichte sluier over de schoonheid van de jonge vrouwen, en dat is ook goed! Nu ben ik met Petrus, Johannes en alle anderen weer geheel verzoend!'
[6] DE WIJZE zegt: 'Als er één spreekt, dan kan men nog niet weten, hoe de anderen gezind zijn. Daarom moeten allen tegelijk en heel luid spreken!'
[7] MARTINUS zegt bij zichzelf: 'Ik ben toch in het algemeen en vooral tegenover deze oude hemelvorsten heel dom, maar tegen de domheid van deze wijze kan niets op. Diens wijsheid wil ik in mijn eentje zo bewerken, dat hij zich ten slotte van louter domheid en verlegenheid niet meer kan keren of wenden. Maar ik moet toch Petrus vragen, wat ik hier zal doen.' Daarop wendt Martinus zich hierover tot Petrus.
[8] En PETRUS zegt: 'Lieve broeder, nu is de beurt aan jou en dat in volle vrijheid en waarheid. Spreek hier, zoals het je voor de mond komt!'
[9] Daarop zegt MARTINUS tegen de wijze: 'Maar, onbegrensde wijze, als uw wijsheid zo reusachtig is, dan begrijp ik helemaal niet, hoe u ons kunt vragen wat wij hier willen en wat ons hier naar toe heeft gebracht? Want zie, wij die veel minder wijsheid hebben, doorzien u op een haar nauwkeurig en weten al heel precies wat er achter uw hoog vermeende wijsheid steekt! En dus denk ik, dat u ons op dezelfde manier zult doorzien, als u werkelijk zo buitengewoon wijs bent! Hoe denkt u hierover?'
[10] DE WIJZE zegt: 'Ja, dat kan ik ook wel als ik mijn grote, magische band voor mij heb uitgespreid en daarbij ook mijn dubbels taf heb. Maar omdat ik voor zulke geringe gasten alleen maar mijn gewone hulpmiddelen heb meegenomen, moet ik wel vragen om iets van jullie te weten te komen - en dus moeten jullie nu spreken!'
[11] MARTINUS zegt: 'Ja, als het zo ligt, hoe wilt u dan kunnen opmaken of wij waarheid of onwaarheid spreken?'
[12] DE WIJZE zegt: 'Om dat te voorkomen, heb ik jullie een groot dreigement toegevoegd, dat ik ook zal uitvoeren, als jullie onwaarheid zouden spreken. Daarom alleen maar de ongeveinsde waarheid, of - anders -'
[13] MARTINUS zegt: 'Ja, of anders - ben en blijf je een ezel!'
[14] DE WIJZE zegt: 'Wat is dat, een 'ezel'?'
[15] MARTINUS zegt: 'Dat is bij ons een heel ongevaarlijk wezen, helemaal van jouw kleur. Het heeft heel lange oren, maar daarentegen een uiterst beperkt verstand!'
[16] DE WIJZE zegt: 'Wat geeft jou het recht, om mij daarvoor aan te zien?'
[17] MARTINUS zegt: 'Staat uwe oneindige wijsheid mij een kleine pauze toe, want zo'n belangrijke vraag vereist studie!'
[18] DE WIJZE zegt: 'Wat betekent dat 'studie'? Bij ons bestaat er geen ding, dat 'studie' heet!'
[19] MARTINUS zegt: 'Luister, meest wijze van de wijzen, jouw wijsheid moet bepaald niet al te diep gaan, als je niet weet, wat er tenminste in het begin, voor het verkrijgen van wijsheid nodig is. Een studie is zoveel als ijverig nadenken over de eerste begrippen en elementaire zaken, die noodzakelijkerwijs aan wijsheid voorafgaan. Begrijp je nu, wat studie is?'
[20] DE WIJZE zegt: 'Nee, dat begrijp ik niet. Want wijsheid is te groot en omvat dergelijke kleinigheden niet, omdat ze te klein en te onbeduidend zijn. Spreek je daarom wat grootser uit, anders kan ik je niet begrijpen.'
[21] MARTINUS zegt: 'Kijk, kijk, je bent toch niet zo dom als men zou geloven, wanneer men je ziet en daarna pas hoort. Dus vanwege de enorme grootte van jouw wijsheid kun je dergelijke kleinigheden niet begrijpen. Kijk eens aan, hoe wijs! Maar als je vanwege die immense wijsheid zulke kleinigheden niet kunt begrijpen, dan begrijp ik weer niet, hoe je daarnet het nog veel kleinere begrip 'ezel' meteen hebt begrepen na een zeer korte uitleg.'
[22] DE WIJZE zegt: ' 'Ezel' is een wezen - en 'studie' alleen maar een begrip. Een wezen begrijpt men altijd gemakkelijker dan enkel een begrip. Dus spreek daarom grootser en voor mij begrijpelijker!'
[23] MARTINUS zegt: 'Vriend, ik geloof dat wij tweeën elkaar in het vervolg moeilijk of zelfs wel helemaal niet zullen begrijpen. Want je bent met je wijsheid een zeer dom, menselijk wezen, bij wie ook niet het geringste spoor van een of andere wijsheid is te vinden!
[24] Ik geef je een raad en zeg: Ga jij nu maar mooi een beetje achteruit en laat een ander - maar zonder toverband en heksenstaf - voor jou in de plaats spreken. Misschien zal die dan met wat beters voor de dag komen. Mogelijk zoals de drie dochters van dit huis, die ons het eerst tegemoet kwamen en echt hele wijze woorden spraken, zodat ik daaruit moest concluderen, dat jullie nog veel en veel wijzer zouden zijn.
[25] Maar ik ben in deze verwachting heel erg teleurgesteld. Van zo'n oerdomme kerel als jij er een bent, is er waarschijnlijk op de hele wereld niette vinden. Weet je, wij beiden zijn nu met elkaar wel uitgesproken. Treed daarom terug en laat een ander voor je spreken!'
[26] DE WIJZE zegt: 'Dat zal nooit gebeuren! Want als ik uit het allerhoogste afdaal naar deze doodgewone wormen, dan mag niemand anders spreken dan alleen ik als de hoogste, de meest wijze, de machtigste, de eeuwige, de oneindige!'
[27] MARTINUS zegt: 'Nee maar?! Sapristi, jij bent tenslotte misschien zelfs het hoogste Godwezen?'
[28] DE WIJZE zegt: 'Dat nu juist niet, maar niet veel minder; alleen is Hij een beetje ouder dan ik, daar ik Zijn zoon ben!'
[29] MARTINUS zegt: 'Anders niet?! Of misschien toch nog een beetje meer? Weet je, een beetje zoiets als een 'toegift op het gewicht!'
[30] DE WIJZE zegt: 'Natuurlijk nog heel veel meer daarbij; maar dat zou voor jou toch onbegrijpelijk zijn. Daarom kan ik het je niet zeggen, want jij bent een nul ten opzichte van mij!'
[31] MARTINUS zegt: 'Ja, ja, dat geloof ik van jou meteen! O, jij bent werkelijk wat groots, ja iets enorms groots in jouw soort! Jij zult jouws gelijke in deze wereld zeker nooit vinden! O jij, jij - - !'
[32] DE WIJZE zegt: 'Ja, ik heb niemand boven mij. Als ik met de staf de grond aanraak dan beeft de hele wereld en alle wezens sidderen van vrees, als ik hen nader. Maar ik begrijp er echter niets van, dat jij niet siddert en deze zwakke begeleiders van je ook niet voor mij sidderen, daar ik jullie toch heel plotseling zou kunnen verderven?'
[33] MARTINUS zegt: 'Wat je nu niet begrijpt, dat zul je hopelijk heel gauw wel begrijpen! Weliswaar niet door mij, maar er is wel iemand in dit gezelschap aanwezig die je zal zeggen, waarom wij voor jou helemaal niet sidderen en ook nooit ofte nimmer zullen sidderen!
[34] Want zie, jij bent door een boze geest die in de gedaante van een lichtengel ooit tot je kwam, danig bedrogen. En daarna heb jij ook deze hele grote gemeenschap bedrogen, daar jij haar wetten gaf, waardoor ze kan doen wat ze wil en nooit kan falen - wetten die zo goed als helemaal geen wetten zijn!
[35] Maar ik weet, dat je vroeger een zeer deemoedige wijze was en je grote gemeente uitstekend hebt geleid. Toen echter die valse lichtgeest je had ingepalmd en je in plaats van de oude, ware goddelijke wijsheid je tegenwoordige gigantische grote domheid gaf, toen ben je geworden wat je nu bent, een wezen vervuld van de grootste dwaasheid!'
[36] DE WIJZE zegt: 'Jij zegt daar iets, dat feitelijk wel waar is. Maar of ik daarom een dwaas ben, dat moet eerst blijken, want dat vind ik van mijzelf niet! Ik gebied je daarom verder te spreken, maar steeds alleen maar groots!'
[37] MARTINUS zegt: 'Zeg mij, of je je wel kunt herinneren, hoe oud je bent? Ben je altijd geweest, wat je nu bent, of was er voor jou iemand anders, die jouw ambt bekleedde, misschien je vader? Was je ooit misschien jonger, misschien zelfs wel een knaap? Zeg me dat maar, dan zal ik veel gemakkelijker je vraag kunnen beantwoorden!'
[38] DE WIJZE zegt: 'De eerste vraag kan ik je niet beantwoorden, omdat de grote tijdmeter al geruime tijd kapot is. Een grote storm in het verleden heeft het snoer van de grote pendel afgerukt en wij kunnen het niet meer repareren. Daarom weet noch ik noch iemand anders, hoe oud men hier is.
[39] Of ik er altijd was of ooit een keer ben begonnen, daarvan kan ik me alleen maar heel vaag herinneren, dat ik ooit eens geboren ben en dat ik derhalve ook niet altijd geweest ben, wat ik nu ben. Zo staat me ook voor de geest, dat ik ooit een vader heb gehad die vroeger, toen ik nog een knaap was, mijn ambt bekleedde, maar stellig niet met mijn grote wijsheid! - Je vragen zijn beantwoord, spreek dus nu maar weer!'
[40] MARTINUS zegt: 'Zie, ik heb het immers geweten, dat je geen God en geen zoon van God bent, doch heel eenvoudig een sterfelijk mens, zoals ieder van ons dat was. En dat is goed voor jou en je hele gemeenschap, want zo kun jij en je gemeente ook weer gered worden! Zou je echter bij je starre domheid zijn gebleven, dan zou het jullie in volle ernst heel slecht hebben kunnen vergaan. Waarom, dat zal je duidelijk worden door wat nu volgt. Wil je echter heel gelukkig zijn, gooi dan meteen je magische band weg en ook je toverstaf, anders is er met jou nog steeds geen verstandig woord te spreken!'
[41] DE WIJZE zegt: 'Jij verlangt teveel van mij. Als ik deze noodzakelijke hulpmiddelen van mijn kracht, macht en wijsheid weg leg, dan kan ik immers niets meer tot stand brengen. Wie zal mij gehoorzamen, als ik geen macht heb, wie zal zich aan een krachteloos iemand toevertrouwen? En wie zal naar mij luisteren, als ik geen wijsheid heb? Daarom moet je geen dingen van mij verlangen, die niet passen bij mijn hoogste waardigheid!'
[42] MARTINUS zegt: 'Vriend, wij aardbewoners hebben een allerhoogste uitspraak van God Zelf en deze luidt aldus: 'Er is niets, waar je in Mijn Naam afstand van doet, dat je nadien niet honderdvoudig weer terugwint ten tijde van de vergelding!'
[43] En zie, dat zal ook met jou het geval zijn! Wat jij zult doen en laten in de naam van onze Heer, dat zul je duizendvoudig terug ontvangen in alle waarheid. Het slechte zul je laten en het edele zul je daarvoor in de plaats krijgen. In plaats van schijn zul je een echt bestaan ontvangen. Voor valsheid krijg je waarheid, voor domheid wijsheid, voor zwakte ware kracht en voor onmacht macht! Wat je hier zult achterlaten van je overmaat aan nietigheid, zul je allemaal in volheid ontvangen van God de Heer!
[44] Doe dus vrijwillig en graag wat ik van je verlang. Ik bied mijzelf als gijzelaar bij je aan, zodat je met me kunt doen wat je wilt, wanneer ik je hier niet de volle waarheid heb gezegd!'
[45] DE WIJZE zegt: 'Goed, ik zie wel, dat je werkelijk een oprechte geest bent en doe daarom wat je van mij verlangt. Maar beantwoord mij dan in plaats daarvan toch eens de eerste vraag, wie en vanwaar jullie zijn gekomen, opdat ik jullie dan dit huis binnen kan leiden!'
«« 161 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.