[2] Zie, bij ons zou het zelfs voor een wijze van de derde rang in hoge mate ongepast zijn, als hij zich door vrouwen liet leiden. Wat moeten wij er dan wel niet van denken, wanneer de allerhoogste God van wie toch alle ordewetten afkomstig zijn, Zich door vrouwen laat leiden? Natuurlijk vooropgesteld dat die geest of beter gezegd mens, aan wie niets bijzonders is waar te nemen, zulk een God is!'
[3] PETRUS zegt: 'Vriend, heb jij niet je hele leven door verschillende dingen vervaardigd, hetzij voor nuttig gebruik of alleen maar voor je genoegen?
[4] Je zegt: 'O ja, een heleboel voor beide doeleinden!'
[5] Goed, als jij dus verschillende dingen hebt gemaakt, zeg mij dan, of zich daarbij ook een bevindt, waarvan je zou kunnen beweren: 'Dit werk is mij niet waardig. Ik schaam mij hiervoor en het zou tegen alle regels indruisen en in hoge mate ongepast zijn om dit werk met mijn ogen te bekijken of zelfs met mijn handen aan te raken'.
[6] Jij zegt: 'Nee!' Want al zou je een dergelijk werkstuk bezitten, hoe zou je dat dan wel hebben kunnen vervaardigen, als het noch je ogen noch je handen waardig zou zijn? Welnu, je hebt heel goed gesproken en zo is het ook. Maar luister nu:
[7] Als jij al geen van je werken voor zo slecht houdt, dat het je onwaardig zou zijn, terwijl je toch vergeleken bij God een zeer onvolmaakte meester van je werken bent: hoe kun jij dat dan van God verlangen, die toch de eeuwig volmaakte Meester van al Zijn werken is?
[8] Zeg mij, welk werk van God vind jij dan zo slecht, dat God Zich daarvoor zou moeten schamen? Of zou Hij als eeuwig Heer van al Zijn oneindige werken misschien van ons, die toch ook Zijn werken zijn, eerst het recht moeten vragen en ons laten bepalen of en met welke werken Hij zou mogen omgaan! Wat denk je hiervan?'
[9] DE WIJZE zegt: 'O vriend, ik zie nu heel duidelijk in, dat jij een zeer diepzinnig en wijs man bent. Elke uitspraak van je heeft een vaste ondergrond en er valt niets tegenin te brengen. En nu begin ik dus ook serieus te geloven, dat die heel eenvoudig uitziende mens heel goed het allerhoogste Godswezen in zich kan dragen. Want als Hij dat op de kleine Heilige Planeet kon - zoals wij van Zijn engelen gehoord hebben - waarom zou dat voor Hem op deze grote en lichte planeet dan onmogelijk zijn?
[10] Je ziet dat ik dat wel kan aannemen en ook aannéém. Maar nu komt er een andere en veel belangrijker vraag: Vriend, als Hij het is, Hij, de Allermachtigste, de Heiligste en de oneindige Wijze - Hij, die zelfs voor onze grootste en diepste gedachten te verheven en heilig is, zodat ook niet de hoogste en zuiverste wijze het ooit zou durven wagen om Zijn naam te gedenken - hoe, vraag ik, zullen wij Hem dan ontvangen en voor Hem kunnen bestaan!'
[11] PETRUS zegt: 'Vriend, Hij is al tamelijk dicht bij ons. Zie Hem eens met je scherpe ogen heel vast aan en zeg me dan, of Hij er wel zo vreeswekkend, grimmig en verschrikkelijk uitziet. Zeg mij ook of de drie dochters van dit huis die voortdurend naar Hem omkijken en zeer vrolijk gestemd lijken te zijn, mogelijk ook iets van jouw grote vrees in zich bespeuren?'
[12] DE WIJZE zegt: 'O vriend, iets dergelijks merk ik niet. Hij ziet er buitengewoon goed, zacht en mild uit en die drie heb ik nog nooit zo bijna uitgelaten vrolijk gezien!'
[13] PETRUS zegt: 'Nu, als je dat merkt, hoe kun je dan zulke vragen stellen? Ik zeg je: Wees vooral niet bang voor Hem! Want waar Hij komt, daar komt Hij altijd uit liefde en nooit uit toorn en wraak, ofschoon toorn en wraak evenals de liefde eeuwig in Zijn hand zijn en daarom moet niemand toorn hebben en wraak uitoefenen ten opzichte van zijn medeschepselen.
[14] Want de toorn is alleen van God en de wraak van de rechter. De liefde echter is van de Vader en deze geeft Hij aan Zijn kinderen, zoekt ze bij hen en komt, als Hij komt, noch in toorn noch in wraak. Hij komt altijd in de liefde als een Vader tot Zijn kinderen, die Hij juist uit liefde naar Zijn gedaante heeft gevormd en in hun hart de wonderbaarlijke bestemming heeft gelegd om helemaal dat te kunnen worden, wat Hij Zelf is.
[15] Als dat nu echter overeenkomstig de eeuwige waarheid zo is, zou het dan wel wijs zijn, bang te zijn voor Diegene, die tegenover ons de Liefde Zelf is?
[16] Je bent toch ook niet bang voor mij, alhoewel ik ook zo veel macht en kracht bezit, dat ik door de geringste gedachte deze hele planeet in een ogenblik zou kunnen vernietigen en een andere tevoorschijn zou kunnen roepen! Als je mij echter niet vreest, terwijl ik eveneens alle macht uit de Heer in mij heb, maar daarbij in eeuwigheid nooit zo goed zal zijn als Hij is: hoe zou jij dan bang voor Hem moeten zijn, Wiens goedheid oneindig is?
[17] Vrees dus niet, doch verheug je mateloos, omdat jou en deze wereld nu zo'n onbegrensde genade ten deel valt! Dan zal ook Hij vreugde aan jou en aan jullie allen hebben en zal jullie helpen, daar jullie het meeste Zijn hulp nodig hebben. Maar breng nu je hart op orde, vriend, want nog maar enkele stappen en Hij is in ons midden!'
[18] DE WIJZE zegt: 'O vriend, of mijn hart op orde is, kan ik niet zeggen. Maar dat ik grote liefde voor Hem ervaar, dat voel ik nu voor het eerst levendig!
[19] Ook heb ik mij nu grotendeels van mijn vrees bevrijd door het volgende mij niet onverstandig lijkende uitgangspunt: Tengevolge van logisch denken kan ik als schepsel onmogelijk meer zijn en worden dan alleen maar datgene wat ik ben, namelijk een schepsel. Eveneens kan ook God onmogelijk minder zijn en worden, dan wat Hij is - namelijk God, het meest volkomen Oer - en Grondwezen, zonder wie geen enkel ander wezen van welke aard dan ook zou kunnen bestaan.
[20] Zonder Schepper kan er van een schepsel geen sprake zijn, maar wel van een Schepper zonder schepsel. Want de Schepper is reeds dat, wat Hij is, door Zijn eeuwig meest heldere bewustzijn, tengevolge waarvan Hij kan scheppen, wat en wanneer Hij wil. Het schepsel kan echter onmogelijk ooit iets zijn, voordat de almachtige wil van de Schepper het tot iets heeft gemaakt.
[21] Ik zie in de Schepper en in het schepsel twee factoren, waarvan de tweede wat zijn bestaan betreft van de eerste afhankelijk is. Als deze kwestie echter onmogelijk anders dan alleen maar zo te beschouwen is, zie ik helemaal niet in, waarom ik als noodzakelijke factor voor de eerste, absolute factor bang zou zijn!
[22] Ik bekijk de zaak tot grotere geruststelling van mijn gemoed aldus: Onze grote wereld heeft op haar oppervlakte een hoeveelheid van zulke kleine dingen, waarvan het volume van elk afzonderlijk in zo' n geringe verhouding staat tot het totale volume van deze wereld, als bijna het loutere niets tot de oneindigheid!
[23] Desalniettemin bestaat het kleinste volkomen ongestoord naast het grote en heeft dezelfde reden zich over zijn bestaan te verheugen, als het bijna onmetelijk grote. Al is het ook tegenover het grote een volkomen niets, dan is het toch tegenover zichzelf volmaakt. En ik denk dan verder: Ik kan weliswaar in eeuwigheid nooit worden, wat onze verheven, almachtige Schepper is. Maar daarentegen kan ook de Schepper niettegenstaande Zijn almacht nooit worden wat ik ben, namelijk een schepsel.
[24] Aan dit ongewilde voorrecht is weliswaar niet veel gelegen. Maar het is toch een unieke positie, die door de Schepper in ieder geval nooit kan worden ingenomen. En dus heeft elk van de twee factoren iets, dat de ander niet heeft en dat misschien wel schijnbaar, maar in werkelijkheid toch nooit door de ander kan worden bereikt. Als ik mij deze verhouding helder voor ogen houd, dan zal ik ook een zekere angst die me tot nu toe overviel, te boven komen!'
«« 164 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.