Gedragswenken van de Heer aan Martinus - Over de cursus in toorn - Hoe Satan moet worden aangepakt - Martinus' omzichtigheid voor het begin van de prediking - Geweldige bedreigingen van de vijand - Martinus' geruststellende woorden tot de angstige menigte - Troostrijke woorden van de Heer

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 171 / 204 »»
[1] IK zeg: 'Goed, goed, lieve Martinus. Het gewijde lied loopt ten einde, dus houd je nu maar echt gereed! Ik zeg je dat het er verhit toe zal gaan, want we zijn niet veilig voor het bezoek van onze vijand!
[2] Beheers je daarom en laat je niet overmeesteren door de toorn. De toornige mag je niet met toorn tegemoet treden, doch alleen met zachtmoedige ernst, dan zul je de grootste overwinning op hem behalen. Want toorn zal weer toorn opwekken, om die dan door haar vermeende overmacht te doden! Maar als de toorn niets vindt waaraan hij zich zou kunnen vergrijpen, dan valt hij op zich zelf terug en verscheurt zich zelf. Wees daarom op alles voorbereid, wees ernstig en mild, dan zul je overwinnen!'
[3] MARTINUS zegt: 'O Heer, als misschien die vijand zou komen die ik al een keer in mijn huis de eer had te ontmoeten, dan vraag ik U wel om wat meer kracht te verlenen. Want dit beest zou ik toch wel graag een merkteken voor de hele eeuwigheid willen geven als dank voor het vele goede, dat het aan mij heeft gedaan!'
[4] IK zeg: 'Zo niet, Mijn lieve Martinus, je weet toch dat kwaad met kwaad vergelden nog nooit een gezegende vrucht heeft gedragen. Laat daarom zulke gedachten weer gaan, zoals ze gekomen zijn. Handel, zoals Ik je voorheen heb aangeraden, dan zul je zeker zijn van de beslissende overwinning. Zou je echter vernietigend op je vijand inwerken, dan zou hij wel vluchten, maar niet om niet weer terug te keren, doch om nieuwe krachten te verzamelen, in de waan je daarna meer schade te kunnen berokkenen.
[5] Ik zeg je: Hij zou snel vernietigd zijn, als hij maar vernietigd zou kunnen worden! Omdat dat echter niet mogelijk is tengevolge van de aldus ingestelde orde, moet men anders handelen en hem heel anders gevangen nemen, en door hem te behouden de hele materiële schepping in stand te houden. Hem zovéél mogelijk beperken, dat is de oplossing; maar laat een ieder zich verre houden van het idee om hem te verwoesten of zelfs helemaal te vernietigen!
[6] Nu is het gewijde lied uit, houd je daarom gereed. Aan Mijn steun zal het je niet ontbreken, als je naar Mijn raad zult handelen!'
[7] Als Ik dat zeg, verstomt de muziek. Uhron, de wijze, treedt op Martinus toe en zegt: 'Nu vriend, zoals ik heb vernomen, zul jij het eerst het woord tot ons richten en je kunt ook meteen beginnen; alles is in orde. De volkeren zijn bij elkaar, de vertesprekers op hun plaatsen. Alle oren en ogen zijn op je gericht, en dus kun je - als het jou en vooral de Ene welgevallig is - nu wel beginnen!'
[8] MARTINUS zegt: 'Ja, vriend, ik zal meteen beginnen. Zeg me alleen eerst, of je alle gasten die nu in opeengedrongen menigten hier in dit grote huis aanwezig zijn, wel zo goed kent, dat je mij kunt zeggen of zich onder hen geen totaal vreemde, aan jou volledig onbekende, gast bevindt?
[9] Als er geen vreemdeling is, dan zal ik met jullie heel direct en kort spreken. Maar is er een ongenode hier, die mogelijkerwijs als een rover, dief en moordenaar naar binnen is geslopen om hier tijdens mijn toespraak de gemoederen van deze zeer vele toehoorders te verstoren en in beroering te brengen, wijs hem mij dan aan, zodat ik hem voor jullie aller ogen hier voor me neer kan zetten!'
[10] DE WIJZE doorzoekt met zijn ogen speurend de menigte gasten, die zich in keurige orde hebben opgesteld. Hij ontdekt echter niemand die hier vreemd zou zijn en zegt tegen Martinus: 'Vriend, zo ver mijn ogen reiken, kan ik niets vreemds ontdekken. Maar ik zal ook aan diegenen, die buiten in grote menigten staan hiertoe een teken doen uitgaan, dan zal meteen blijken of er een of andere vreemdeling onder hen is!'
[11] 'Goed', zegt MARTINUS, 'doe dat, ik zal daarom nog even wachten!'
[12] De wijze laat snel een dergelijk teken naar de verte uitgaan. In korte tijd komt van alle kanten het antwoord terug dat luidt:
[13] (DE MENIGTE:) 'Nee, nee, nee! Er is geen enkele vreemde onder ons! Maar er is wel iets anders te zien aan de oppervlakte van de nabij zijnde, grote zee; het oppervlak wordt heel onrustig en schommelt geweldig. Wij koesteren de bange verwachting, dat daar een groot gezwel naar boven wordt gestuwd en wij allemaal op de vlucht zullen moeten slaan, voordat de verheven gasten hun heilige woorden tot ons ten einde hebben gesproken!
[14] Terwijl wij dit aan jou, Uhron, meedelen, is in de verte ook al een grote platte buik van reusachtige afmetingen te zien. Grote Geest Gods, als die helemaal omhoog wordt gestuwd, dan zal hij het water wel tot over jouw hoogste woningen opdrijven! O vraag Hem, de Almachtige, die zich nu in alle heiligheid zichtbaar in jouw stamhuis moet bevinden, dat Hij een dergelijk dreigend gevaar van ons afwendt en ons niet ellendig te gronde laat gaan!'
[15] De wijze deelt dat verlegen aan Martinus mee en vraagt hem of hij toch de Heer wil verzoeken, een dergelijk gevaar genadiglijk van hen af te wenden.
[16] MARTINUS zegt: 'Vriend, laat snel aan allen weten, dat ze daarvoor niet in het minst bang behoeven te zijn en dat niemand ook maar een haartje gekrenkt zal worden! Het is die onmachtige boze geest die vroeger eens als een valse lichtengel zo vermetel was hun allen nieuwe goddelijke wetten voor te schrijven. Dat waren echter alleen zijn eigen wetten en door deze wilde hij hen allen totaal tot verderf brengen. Opdat echter zijn slechte plan voor eeuwig zal worden verijdeld, zijn wij hier nu en zullen hen allen redden door de macht en de kracht van Diegene, die nu onder ons vertoeft als de eeuwige, heiligste Vader onder Zijn kinderen! Deel dat meteen aan allen mee!'
[17] De wijze doet dat dadelijk, maar krijgt korte tijd daarop weer het antwoord:
[18] (DE MENIGTE:) 'De hoogste Geest Gods alle eer en aanbidding! Dat is wel een bijzonder grote troost! Maar toch stijgt het water in ongelooflijke snelheid en zal ons binnen tien pendelslagen van de grote tijdmeter bereiken. Smeek de Heer dat Hij dat verandert, anders is het nu wel de hoogste tijd om te vluchten!'
[19] De wijze deelt dit ijlings aan Martinus mee en deze zegt:
[20] (BISSCHOP MARTINUS:) 'Deel maar snel allen mee, dat ze ondanks al deze verschijnselen toch niet de geringste vrees moeten hebben! Ze moeten niet vluchten, zelfs niet als het water om hun voeten zou spoelen. Want de Heer zal de vijand maar tot zover zijn gang laten gaan en hem vervolgens met Zijn allerstrengste oordeel grijpen en hem voor hun ogen geweldig tuchtigen!'
[21] De wijze geeft dat weer snel door en dan komt het antwoord:
[22] (DE MENIGTE:) 'Op het woord van de Heilige willen wij het gevaar ook tot onze voeten laten komen en willen dan jubelen en de Geest Gods loven en prijzen, dat Hij ons een dergelijke grote genade ten deel zal doen vallen. Maar het water stijgt voortdurend en de onoverzienbare grote buik groeit met een tot dusver nog nooit geziene snelheid. Dat zal een afschuwelijke verwoestende uitbarsting geven, als hij door Gods almacht niet tot staan wordt gebracht!'
[23] De wijze geeft dit antwoord snel aan Martinus door. Deze spreekt in grote opwinding:
[24] (BISSCHOP MARTINUS:) 'Luister, vriend, het is een ellendige worm die voor God, zijn eeuwige Heer geen achting heeft, omdat hij weet, dat de Heer te goed, ja, te eindeloos goed is! Maar ofschoon bij de Heer in zekere zin alles het karakter van de oneindigheid aanneemt, zal Satan zich hier heel erg verrekenen. Deze keer zal het bijna eeuwig durend geduld van de Heer stellig te kort blijken en zal Hij de snode, oude booswicht naar behoren weten vast te binden!'
[25] IK zeg: 'Martinus, laat je nu vooral niet storen! Met de ophitser zal Ik spoedig beginnen af te rekenen. Begin jij nu aan je rede, opdat wij eindelijk aan het doel zullen komen. Laat Satan dan maar zijn vreugde hebben; Ik verzeker je dat die heel kort zal duren. Opdat je des te meer gerust kunt zijn, zeg Ik je hierbij nog eens: Deze keer zal de vijand zich erg verrekenen wat Mijn geduld aangaat en heeft hij zich al verrekend!'
[26] MARTINUS zegt: 'O Heer, beste, heiligste Vader. Nu is van mijn arme hart een last van dertigduizend centenaren afgewenteld! O, aan U al mijn liefde en diepste aanbidding voor eeuwig!'
«« 171 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.