Bisschop Martinus' nieuwe opdracht – Brand blussen en levens redden - De slachtoffers van de brand krijgen onderdak en kleding

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 24 / 204 »»
[1] En IK zeg: 'Zie je daar in het noorden die brand? Daar moeten we naar toe snellen en aan de brand een eind maken, anders krijgt deze hele omgeving er van te lijden. Want het geestelijk boze vuur grijpt veel heftiger om zich heen dan het natuurlijke aardse vuur. Daarom vlug op pad!'
[2] Wij haasten ons nu naar de brand en zijn er al aangekomen. Het gaat om een zeer armoedig dorp dat geheel in brand staat en om een groot aantal zeer arme, geheel naakte mensen die uit hun brandende hutten vluchten. Maar midden in het dorp staat een ietwat beter huisje met een plat dak, waarop zich vijf mensen bevinden die jammerlijk om hulp roepen, terwijl de vlammen al naar hun omhoog slaan en hen ieder ogenblik dreigen te verslinden.
[3] Onze BISSCHOP MARTINUS ziet dat en roept: 'Vrienden, in Godsnaam, waar is hier ergens een ladder, dat ik naar boven kan klimmen naar deze arme stumpers en ze misschien met jullie hulp kan redden!'
[4] IK zeg: 'Zie, hier vlak voor onze voeten ligt zoiets! Neem het en doe wat je hart je ingeeft!'
[5] Bisschop Martinus pakt vlug de ladder en loopt daarmee naar het huisje met het platte dak, dat nu helemaal door vlammen is omgeven. Hij zet de ladder tegen het dak, klimt dapper door de vlammen naar boven en neemt daar twee mensen, die al buiten bewustzijn waren, op zijn schouders en draagt ze haastig naar beneden, terwijl de drie sterkere hem ijlings volgen. In één minuut heeft hij werkelijk van vijf mensen het zieleleven gered.
[6] Nu HIJ met dit werk klaar is, komt hij snel weer naar Mij toe en zegt: 'O, God zij dank dat deze redding mij gelukt is! Ik dacht al dat mijn ijver me deze keer duur te staan zou komen; maar toch - God zij dank! - het is op het nippertje gelukt.
[7] Ach vrienden, dat was me een hitte, vreselijk, vreselijk! Mijn haren zullen wel een flink stuk korter geworden zijn? Maar dat geeft niet, als die arme mensen maar gered zijn! Die twee waren inderdaad al bijna dood en het was echt de hoogste tijd, dat ze uit de vlammen werden gehaald. Maar ze leven al weer op en dat, mijn vrienden en broeders, is mij liever dan dat ik nu in de zaligheden van alle drie of zeven hemelen zou zijn binnengegaan.
[8] Niet waar, broeders en vrienden, deze door mij geredde armen en de nu vele daklozen die hier naakt buiten bij de omheining zitten te weeklagen, nemen wij allemaal in ons paleis op! O lieve broeders, toe, gun mij die vreugde!'
[9] IK zeg: 'Ja natuurlijk, daarom zijn we voornamelijk hier naar toe gekomen. Maar nu moeten we ook het vuur uitdoven. Als dat gebeurd is, zullen wij heel blij met deze armen naar huis gaan. Daarom pakken we nu meteen aan, zodat het vuur niet verder meer om zich heen kan grijpen!'
[10] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Dat zou mooi zijn, als we nu meteen een kleine oceaan bij de hand zouden hebben. Maar ik ontdek hier ook niet één druppel water. Ik denk dat dit alles wel wat moeilijk zal gaan zonder water.'
[11] IK zeg: 'Kijk, daar op de grond ligt een staf, hij lijkt op de staf die Mozes vroeger droeg. Pak hem en steek hem gelovig in de grond en wij zullen meteen water in overvloed hebben, want deze omgeving is heel drassig. Dus doe dat maar!'
[12] Bisschop Martinus doet meteen wat hem is aangeraden en dadelijk springt er een krachtige bron uit de grond. BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Zo, zo, wel wel nu is het goed! Nu nog emmers!'
[13] IK zeg: 'Vriend, zo is het genoeg. Het water zal nu vanzelf het juiste doen; want deze machtige bron zal het vuur snel boven het hoofd groeien en flink van water voorzien. Daarom kunnen wij met onze arme geredden nu wel naar huis gaan en daar wat uitrusten en krachten opdoen voor een andere zaak. Ga nu en breng ze allemaal bij Mij!'
[14] Bisschop Martinus gaat welgemoed heen en brengt alle armen bij elkaar. We gaan nu naar ons paleis, waar, zodra we zijn aangekomen, de armen meteen in een ander, ruim vertrek worden ondergebracht.
[15] Als ze nu in de kamer zijn, nog helemaal naakt, trekt bisschop Martinus dadelijk zijn boerenkiel uit en hangt hem over de schouders van degene die hem het armst en zwakst voorkomt. En zijn hemd geeft hij aan een ander, die hem ook aan het hart gaat; allen prijzen hem hiervoor.
[16] HIJ weert dat echter af en zegt: 'Mijn beste, arme vrienden en broeders, prijs niet mij, maar God en deze twee vrienden en broeders! Want ik ben zelf kort geleden door hen hier opgenomen en heb van hen de grootste weldaden ontvangen. Ik zelf ben maar een eenvoudige knecht van deze vrienden van de ongelukkige mensheid. Ik verheug me echter heel erg over jullie redding en deze vreugde is nu mijn grootste beloning in mijzelf!'
[17] IK zeg: 'Zo is het goed, Mijn geliefde broeder! Nu ben je van een Saulus een Paulus geworden. Ga zo door, dan zul je Mij en Mijn vriend en broeder al spoedig waardig terzijde staan! Laten we nu naar onze kamer gaan!'
«« 24 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.