Een heilige verlossingsscène - Martinus aan de borst van de Heer

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 34 / 204 »»
[1] Als Ik met Petrus binnentreed, valt bisschop Martinus bijna bewusteloos neer en HET HELE GEZELSCHAP met uitzondering van de boekhandelaar roept: 'Wee ons!'
[2] Alleen DE BOEKHANDELAAR blijft kalm en valt op zijn knieën en zegt: 'Heer, Vader, geheiligd zij Uw Naam, Uw wil geschiede! Zie, wij zijn allen grote en grove zondaars en zijn dan ook niet de minste genade van U waard. Maar wij allen houden van U met geheel ons hart. Laat daarom, als dat Uw wil is, Uw barmhartigheid in plaats van Uw gerechtigheid over ons komen! Wat moeten wij zonder Uw genade, zonder Uw liefde, zonder Uw barmhartigheid!
[3] U bent eeuwig, U bent oneindig wijs en Uw almacht kent geen grenzen. Nooit zullen wij schuldeloos voor U kunnen staan! Of zou er ooit iemand in de totale oneindigheid zich tegen Uw macht kunnen verzetten? Want nog vóór iemand op deze gedachte zou komen, zou U hem al kunnen vernietigen, alsof hij nooit bestaan had.
[4] Ik en wij allemaal erkennen en geven toe, dat U de enige Heer van hemel en aarde bent. Wij allen echter zijn niets tegenover U en Uw oneindige macht. Doe daarom met ons allen, wat Uw heilige wil is; wees echter onze zwakheid indachtig en laat ons Uw mededogen van nabij voelen!'
[5] IK zeg: 'Sta op en jammer hier niet als misdadigers op aarde! Want als Ik bij jullie kom, zijn jullie reeds zalig. Want de onzalige geesten vluchten voor Mij en willen in der eeuwigheid niet, dat Ik bij hen zou komen en ze zou verlossen en zalig maken. Daarom is jullie vrees voor Mij vergeefs en het licht van jullie verstand zwak.
[6] Leg in Mijn huis en in Mijn rijk alles af, wat niet deugt. Want waar Ik ben, daar is ook Mijn rijk en dit rijk is de binnenste en hoogste hemel. Deze hemel is echter niet een hemel van ledigheid en van eeuwige traagheid, maar een hemel van de grootste werkzaamheid, waarin jullie allen vanaf nu steeds verder en verder worden binnengevoerd, elk van jullie in datgene, waarvoor hij op aarde al voldoende talent heeft getoond. Het zij zo!'
[7] Allen staan nu in de meest vreugdevolle stemming op en danken Mij luid voor deze oneindige genade en ontferming. Alleen bisschop Martinus is nog niet helemaal bijgekomen en hoort en ziet van pure angst niet, wat er gebeurt.
[8] Dan gaat PETRUS op een wenk van Mij naar hem toe, schudt hem door elkaar en zegt: 'Maar Martinus, wat doe je dan nu? We hebben al een heel lange tijd op je gewacht en je kwam niet meer te voorschijn! Wat praatte je toch zo lang en liet ons wachten als een preutse bruid op haar bruidegom, die zich veel te ijdel opmaakt voor het bruiloftsfeest! Weet je dan niet dat wij belangrijke en deze keer zeer dringende zaken te doen hebben?'
[9] Na een pauze spreekt eindelijk BISSCHOP MARTINUS: 'O, ja - goed - ja, ja! Juist, jij bent het! Ja, zie, het was alsof ik deze keer op een grote en zeer belangrijke ontdekkingsreis was en van grote reizen komt men niet zo gauw terug. Heb weliswaar wel het Allerhoogste ontdekt, doch niet tot mijn vreugde, maar slechts tot mijn grootste schrik!
[10] Ach, vriend, ik heb nu onweerlegbaar de ontdekking gedaan, dat onze huisheer en meester God, de Heer van de oneindigheid is! Dat is nu helderder dan de middagzon op aarde op de mooiste dag. Nu moet je je mij eens indenken als zondaar non plus ultra - en God, de Almachtige, de Rechtvaardigste, de Alwetende, de Heiligste, die een zondaar wel móet verdoemen, juist vanwege Zijn gerechtigheid en heiligheid! - Ohoho, vriend, dat is een heel verschrikkelijke ontdekking!
[11] Mijn vriend daar met die stralende hoed heeft mij weliswaar willen troosten en geruststellen, maar zolang men de geruststelling niet heeft van Diegene die mensen als ons plotseling voor eeuwig naar de hel kan verstoten, zolang heeft troost van een vreemde geen nut!'
[12] PETRUS zegt: 'Sta nu maar op en wees niet dom! Zie, de Heer Jezus die je zo mateloos vreest, wacht met open armen op je! Ziet Hij er dan zo uit, alsof Hem de veroordeling tot jouw verdoemenis reeds op de tong ligt?'
[13] BISSCHOP MARTINUS werpt een vluchtige blik naar Mij en ziet Mijn grote vriendelijkheid. Dit geeft hem moed, zodat hij zich meteen wat van de grond opricht en met tranen in de ogen zegt: 'Nee, nee, vanuit deze mildheid zal in der eeuwigheid geen veroordeling tot verdoemenis komen! O Heer, o Vader, wat moet U goed zijn, dat U een zondaar zoals ik zo eindeloos mild en genadig kunt aanzien!
[14] O Jezus, nu houd ik het echter niet meer uit! Mijn hart brandt nu als een centraalzon van plotseling ontwaakte liefde voor U - niettegenstaande mijn zonden moet ik minstens Uw voeten omklemmen en daar mijn overgrote liefde tot uitdrukking brengen! Heer, doe met mij wat U wilt, maar laat deze keer mijn liefde haar gang gaan!'
[15] IK zeg: 'Kom hier, Mijn hardnekkige broeder; je zonden zijn je vergeven. En breng je liefde tot uitdrukking hier aan Mijn borst en niet daar aan Mijn voeten!'
[16] Na deze woorden snelt Martinus naar de Heer toe, drukt Hem tegen zich aan en begraaft zich volledig in Diegene, die hij zo lang niet wilde erkennen.
[17] Als hij dan zo aan Mijn borst van liefde is uitgehuild, vraag IK hem: 'Nu, Mijn liefste broeder en zoon, zeg Mij eens: hoe bevalt je deze hellevaart? Ben Ik wel de eeuwige tiran, waarvoor jullie Mij hebben uitgemaakt?'
[18] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'O Heer, ik ben nu verstomd en heb geen woorden om U voor al deze lieve broeders te bekennen, hoe duidelijk ik nu al mijn fouten en grote dwalingen inzie. Maar laat mij in dit grote en eindeloze geluk eerst een beetje thuis raken, dan zal ik pas voor U, mijn liefste, goedigste, barmhartigste Heer Jezus, een echte belijdenis afleggen!
[19] O Heer, o Jezus, U Heiligste van alle heiligheid, U Liefde van alle liefde, U eindeloos Geduld van alle geduld, ik kan nu niets anders dan U liefhebben, liefhebben, liefhebben, U boven alles liefhebben!'
[20] IK zeg: 'Nu goed, goed; vanwege deze liefde die Ik in je zag, had Ik ook dit grote geduld met je en heb Ik je Zelf de hand gereikt. Nu ben je zalig, omdat je nu voortaan daar zult zijn, waar Ik Zelf ben! Maar zoek de oorzaak van je zaligheid vooral niet in de ledigheid, maar in de grootste werkzaamheid, die hier in alle eeuwigheid overvloedig worden aangetroffen!
[21] Nu gaan we echter naar de dertig mensen die je hebt meegenomen in het andere vertrek. Ga jij eerst naar binnen en probeer hen bij Mij te brengen. Is dit eerste werk in je zalige toestand je gelukt, dan zullen wij ook hen meteen naar hun eeuwige bestemming leiden. Laten we daar dus naar toe gaan en jij gaat alleen bij hen de kamer binnen. Zo zij het!'
«« 34 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.