Martinus' eerste zending en zijn ervaringen - Een ogenschijnlijke menagerie - 'Zonder Mij kunnen jullie niets'

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 35 / 204 »»
[1] Bisschop Martinus gaat er meteen vol vreugde naar toe in gezelschap van Mij, van Petrus en van de wijze boekhandelaar, welke laatste met oneindige eerbied achter ons aankomt. Als we bij de deur van de kamer zijn, verlaat bisschop Martinus ons en gaat volgens Mijn opdracht meteen naar de dertig mensen in het hiervoor aangeduide vertrek.
[2] Nu moet echter opgemerkt worden, dat onze bisschop Martinus zich niet meer in zijn eigen, maar in Mijn zuivere hemellicht bevindt, dat hij weliswaar om wijze redenen nog niet helemaal ten volle in zijn waarnemend bewustzijn gewaar wordt. In dit licht lijken alle dingen anders dan in het eigen natuurlijke licht, dus ook de zielen, d.w.z. de afgescheidenen.
[3] N.B. 'Afgescheiden' mag hier niet worden verwisseld met 'sterven' wat natuurlijk onzin zou zijn. 'Afgescheiden' betekent hier de toestand die uit zich zelf door allerlei zonden (gebreken van de ziel) tot stand is gekomen, na de aflegging van het lichaam.
[4] Volgens deze ordening trof bisschop Martinus dan ook, toen hij de kamer binnenkwam, in plaats van mensen vooral dierlijke gedaanten aan, weliswaar geen boosaardige, maar meer bange en domme dieren. Slechts enkele onder hen hadden een achterlijk en afstotend uiterlijk en hadden allerlei uitwassen aan zich. De meeste anderen zagen er uit als opgejaagde hazen, verhongerde ezels en ossen en er waren ook een paar erg verkommerde, schurftige schapen bij.
[5] Toen nu onze BISSCHOP MARTINUS in plaats van de vermeende dertig door hem hiernaar toe gebrachte protestanten dit voor hem allerwonderlijkste gezelschap in het vertrek aantrof, en dat snel voor hem in de hoeken wegkroop en zich daar dicht bij elkaar verschool, bleef hij een poosje als versteend staan. Na diep adem te hebben gehaald zei hij eindelijk bij zichzelf: 'Ja, wat is dit nu weer voor een werkelijk hellespooksel in het eerste hemelrijk en in het huis van de Heer? Niet slecht! Misschien zijn er hier ook ratten en muizen en nog een hoeveelheid kleiner ongedierte?!
[6] Niet slecht, niet slecht. Dat zou wel mooi met de Schrift overeenkomen, waar staat: 'Niets onreins kan in het Rijk van God binnengaan'. En dit paar schurftige schapen, die vijf achterlijke wezens vol met de afschuwelijkste uitgroeisels, de magere, smerige ossen evenals de ezels en verschillende erg kaal uitziende hazen - waarlijk, een raar gezelschap voor de eerste of bovenste hemel! In zo'n gezelschap de hemelse vreugden genieten? Dat zal wat worden!
[7] Nee maar, dat noem ik met een arme kerel, zoals ik het genoegen heb te zijn, een geduchte aprilgrap uithalen - vooropgesteld dat men hier in de hemel ook iets van een aprilmaand af weet!
[8] Ach, dat is toch een beetje al te gek. Wat moet ik nu met deze toch goedmoedige verzameling beesten beginnen? Waar zijn mijn dertig hierheen gebrachte protestanten gebleven? Zijn ze hier zo zoetjes in deze dieren veranderd, - wat werkelijk heel grappig zou zijn; men hoeft er alleen maar aan te denken, dat hier het centrum van de bovenste, hoogste hemel is!
[9] De Heer is nu eenmaal de Heer; daarvan ben ik nu uit het diepst van mijn hart overtuigd. Dat voel ik uit mijn liefde tot Hem. Eerlijk gezegd, ik zou Hem - zoals men op de wereld zegt - wel willen opeten van liefde! Maar wat Hij nu weer met deze nieuwe mij toegedachte poets wil, dat zal Hij zeker ook het beste weten! Wil Hij de dieren misschien wel vetmesten? N u, daar zal dan weinig spek van af komen!
[10] Maar wat klets ik nu ook alsof ik de grootste ezel van dit gezelschap ben! Keer je om en ga terug van waar je gekomen bent! Vaarwel, jullie goede schepsels, het zal me erg verheugen jullie spoedig terug te zien!'
[11] Na deze laconieke woorden doet bisschop Martinus de deur weer open en komt met een heel laconiek, verbluft gezicht op ons toe. IK vraag hem echter meteen, waar de dertig mensen zijn.
[12] En BISSCHOP MARTINUS antwoordt: 'O Heer, dat weet U beslist beter dan ik. Die daar binnen zullen het zeker niet zijn. En als ze het zouden zijn, dan zou dat echt een metamorfose zijn die in deze eerste en hoogste hemel slaat als een tang op een varken.
[13] Zonder de taal van het vee te kennen, voorzover het vee ook een of andere geheime taal heeft, zal er naar mijn mening met de inwoners van dit vertrek niet veel te beginnen zijn. U verstaat weliswaar ook de stenen en kunt met de elementen praten en door Uw almacht hen gebieden; maar hoe zou ons soort mensen dat moeten aanpakken?
[14] Daarom was dit, omdat U, Heer, toch vast wel wist wat zich in deze kamer bevond, toch zonder meer van Uw kant het aan de kaak stellen van mijn domheid?'
[15] IK zeg: 'O vriend, allerminst, maar jij hebt je dit zelf op de hals gehaald. Weet je dan niet dat elke nieuwe dienaar zich van te voren door zijn heer in alles nauwkeurig moet laten onderrichten, voor hij met het hem opgedragen werk begint?
[16] Zie, het is niet genoeg als Ik tegen je zeg: 'Ga erheen!' en je gaat, en als Ik weer zeg: 'Kom hier!' en je komt, - maar het komt vooral op het waarom en het hoe en het waardoor aan!
[17] Staat er niet geschreven: 'Zonder Mij kunt gij niets doen!' Daarom had je ook meteen toen Ik je gebood naar dit vertrek te gaan, voor Mij moeten bekennen: 'Heer, zonder U vermag ik ook niet het minste of geringste!', dan zou Ik deze zaak anders hebben laten verlopen. Jij ging echter meteen met een soort van zelfvertrouwen naar binnen. Daarom moest je dan ook zelf ondervinden, hoeveel ieder zonder Mij vermag.
[18] Op de wereld zijn er helaas zo veel zelfstandige daadlustigen als er mensen zijn en net zo veel bedoelingen en inzichten als er hoofden zijn. Hier echter is het anders; hier is er maar één zelfstandigheid, namelijk in Mij - en één zin en één inzicht, namelijk ook in Mij en door Mij! Waar dat niet is, is er niets dan zelfbedrog en zelfmisleiding.
[19] Dit dus als les en richtsnoer voor jou in de toekomst! Nu gaan we echter allemaal de kamer binnen en zullen dan zien, wat er met deze vermeende hemelse menagerie allemaal kan worden gedaan en of deze dieren Mijn taal zullen verstaan. Zo zij het!'
«« 35 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.