[2] Als BISSCHOP MARTINUS in Mijn plaats de hem welbekende boekhandelaar ziet, verwondert hij zich heel erg en zegt meteen tegen hem: 'Maar, wat nu? Ben jij misschien mijn toekomstige leider? Nee, dan zou ik me hier toch nog eerder de dood in de hemel hebben voorgesteld, dan dat jij mijn leider zou worden! Ah, dat gaat toch wat te ver! Eerst de Heer Zelf - en nu jij? Dat verhoudt zich toch ongeveer als eerst de zon en daarna je achterste!
[3] Hahaha, dat is toch werkelijk om te lachen! Jij, een boekhandelaar, mijn leider! Hahaha, dat is toch al te dol. Een armzalige boekhandelaar moet een vroegere bisschop, een godgeleerde, tot wegwijzer door alle hemelen dienen? Nee, nee, dat kan in geen geval! Mijn vriend, ga, zoals je bent gekomen, want jou zal ik in geen geval waar dan ook naar toe volgen!
[4] Het zou me niets hebben kunnen schelen, als de Heer me de eerste de beste straatjongen als gezelschap en leider had gestuurd. Maar jou, juist jou, die in al mijn vlegelachtige streken bent ingewijd - dat kan ik in geen geval dulden! Of jij gaat of ik ga, wat mij tamelijk onverschillig is. Ik laat heel graag dit imaginaire huis aan jouw over, dat zeker niet bestendig is, omdat de hele inrichting ervan mij heel verdacht voorkomt.
[5] Wat deze zaal bevat, dat zie je - als je tenminste datgene kunt zien, wat ik zie. Want zo ver ben ik in deze onwerkelijke wereld wel op de hoogte, dat soms twee mensen die naast elkaar staan hetzelfde ding heel anders zien. Waar de één een ezel ziet, daar ziet zijn kameraad een os of zelfs een wijze. Of waar de een licht ziet, daar ziet zijn metgezel duisternis.
[6] Daaruit echter kan een verstandige kerel, zoals ik de eer heb er een te zijn, altijd de conclusie trekken dat deze hemelse wereld, zoals ik die nu ken, een erg domme en nietszeggende wereld is. Ze is een pure op een droom gelijkende zinsbegoocheling, zonder de minste houdbaarheid!
[7] Daarom zal ik ook gaan, waarheen de weg mij voert! Jij wijze boekenstofsnuiver kunt echter in mijn plaats door al deze twaalf deuren de hogere astronomie bestuderen en daarbij verliefd worden op een mooie Mercuriaanse of zelfs op een mooie zonnebewoonster, mits je met jouw ogen ook dat kunt zien, wat ik er heb gezien. Vaarwel en doe wat je wilt. Ik ga en zal een plaatsje zoeken, dat meer duurzaamheid heeft dan deze astronomische zaal!'
[8] Na deze woorden wil de bisschop gaan. Maar DE BOEKHANDELAAR houdt hem tegen door de volgende goede toespraak: 'Broeder, vriend - zie, hoe kinderachtig en dwaas je bent! Waren we op aarde dan niet altijd de intiemste en vertrouwelijkste vrienden? Wist ik daar niet van al je doen en laten af? Wanneer heb ik je echter ooit aan iemand verraden? Als ik dat daar niet heb gedaan, hoeveel minder zal ik het hier dan in het hemelrijk doen, waar de Heer je toch al miljoenen malen beter kent, dan ik je ooit zal kennen! Waarom wind je je zo op en ben je vol ergernis, alsof de Meester der Eeuwigheid mij jou tot leider zou hebben gegeven!
[9] Zie, daarin heb je het helemaal mis! Ik kwam alleen maar bij je om je gezelschap te houden en voor jou een dienaar en knecht in alles te zijn. Wat haal je alles toch door elkaar! Ik wil alleen van jou, die nu aan de zijde van de Heer zeker wel de grootste ervaringen zult hebben opgedaan, iets leren; maar niet, dat jij van mij iets zou moeten aannemen. Als de zaken er zo voorstaan, hoe kun je dan zo opspelen bij mijn verschijnen hier?
[10] Blijf nu maar heel rustig in jouw huis, dat zeker consistenter is dan jij vermoedt. En beschouw mij zo, zoals ik bij je kom en niet zoals jij - hoogst ondankbaar jegens de Heer - ten onrechte over mij denkt. Dan zullen wij elkaar hopelijk heel goed en vriendelijk kunnen verdragen!'
[11] BISSCHOP MARTINUS is nu met stomheid geslagen en weet niet, wat hij de boekhandelaar daarop moet antwoorden. Hij gaat daarom naar de deur van Mercurius en probeert daar tot bedaren te komen en zich te beheersen.
[12] Als hij daar aankomt, ziet hij meteen een aantal mensen van beiderlei geslacht, de bewoners van deze planeet. Onder hen ook de hem nog welbekende schoonheid, die hem al bij het eerste bezoek aan deze planeet erg is opgevallen en bekoord heeft. Als hij deze ziet, vergeet hij meteen zijn metgezel, die wij nu 'Borem' zullen noemen en gaat haar door de deur meteen tegemoet.
[13] Als hij in haar sfeer treedt, dan ziet ook zij hem en zegt tegen hem: 'Ik ken je en houd van je, zoals wij allemaal van je houden als onze gebieder. Maar toch ontdek ik iets in je, dat mij en ons allen niet bevalt en dat is: vleselijke begeerte in jou! Deze moet je uit jezelf verwijderen, omdat je anders mij en ons allemaal nooit zult mogen naderen.
[14] Dit zeg ik je echter, omdat ik van je houd. En omdat ik geloof dat je ook mij en ons allemaal liefhebt en dat wij door jouw gelukkig zullen worden, indien jij wordt zoals je moet zijn. Wordt je dat echter niet, dan zullen wij zeker van jou worden weggenomen en aan een waardiger iemand worden gegeven.
[15] Laat je daarom niet verblinden door mijn bekoorlijkheden en wandel volgens de orde van die allerhoogste Geest van God, Wiens eeuwige wijsheid jou en mij zo mooi heeft gevormd.
[16] Zie, ook jij bent voor mij onbeschrijflijk mooi. Er straalt uit jou de echte majesteit van de allerhoogste geest Gods. Maar toch moet ik me bedwingen en van je wegvluchten, zodra ik merk dat mijn beeld in jou begint te gloeien.
[17] Doe ook zo, zolang je niet de volle goddelijke standvastigheid hebt. Zul je deze echter hebben, dan zul je mij en ons allemaal kunnen hebben in de volle goddelijk hemelse lust.
[18] Overigens onthoudt dat: Wat je hier zou willen hebben, ontvlucht dat, dan zul je het verkrijgen. Als je er echter van vlucht, vlucht dan uit liefde en niet uit afschuw. Daarom vlucht ik ook weg van jou, omdat ik je bovenmate lief heb.
[19] Doe dat zo en je zult daarvoor in mijn hart dat vol warme gevoelens voor jou klopt een eeuwige, zoete dank vinden: ach, een dank, waarvan de zoetheid jou nog volledig vreemd is!'
[20] Na deze woorden stapt de schone Mercuriaanse achteruit en ontplooit zo pas goed zichtbaar haar zuiver hemelse bekoorlijkheid en schoonheid, die onze bisschop Martinus totaal in elkaar doet zakken.
[21] Lang zit hij ineengedoken daar op de grond, helemaal sprakeloos en bijna ook helemaal gedachteloos. Hij staat pas weer op als Borem bij hem komt, hem op de schouder klopt en zegt:
[22] (BOREM:) 'Maar broeder Martinus, wat is jou dan overkomen? Heeft die lieftallige Mercuriaanse je zelfs zo betoverd, dat je daardoor helemaal zwak en totaal onmachtig bent? Of is er iets anders met je gebeurd?'
[23] BISSCHOP MARTINUS zegt heel geërgerd: 'Eh, maak dat je wegkomt! Heb ik je soms geroepen? Waarom kom je dan, als je mijn knecht bent en ik je heer, als ik je niet roep! Onthoud dat in het vervolg en kom pas, als je geroepen wordt; anders kun je gaan, waar je vandaan bent gekomen!'
[24] BOREM zegt weer: 'Luister vriend, zo mag jij met mij niet omgaan! Anders zou het gemakkelijk kunnen gebeuren, dat de Heer die met jou een onnoemelijk geduld heeft, je eens zal laten zien hoe Zijn toorn smaakt voor diegene die Zijn mildheid, zoals jij nu, helemaal met voeten begint te treden! Sta daarom op en volg mij in Naam van de Heer en ook in naam van deze hemelse jonkvrouw, die jou zojuist een heel wijze les heeft gegeven, anders zou het je wel eens erg kunnen gaan berouwen!
[25] Bedenk, wat een onnoemelijke genade de Heer je sinds je laatste uur op aarde ten deel heeft laten vallen, welke wijze lessen jij van alle kanten reeds hebt gekregen! Hoe weinig hebben zij in jou nog een hemelse vrucht opgeleverd; word daarom eindelijk eens een ander wezen! Anders zul je, zoals gezegd, ondervinden, hoe de scherpte van de Heer de hardnekkige bevalt, die Zijn mildheid met voeten begint te treden. Want weet, dat de Heer bepaald niet al te lang met Zich laat spotten. Sta daarom op en volg mij terug in de zaal.'
[26] BISSCHOP MARTINUS staat nu op en zegt zeer geërgerd: 'Ja, ja, nu blijkt wel, wat voor gezelschap en wat voor knecht jij voor mij bent! Ik bedank voor zo'n metgezel, voor zo' n knecht! Jij bent mij immers alleen maar als strenge leermeester gegeven - en daar bedank ik voor! Blijf jij dus maar hier en doe wat je wilt; ik zal ook gaan zien of ik zonder jouw inspraak niet ook tot wat goeds in staat ben!
[27] Dat is toch meer dan ergerlijk: Ik, een bisschop, dus een apostel van Jezus Christus, moet me door zo'n luizige vlerk van een boekhandelaar laten ringeloren en leiden? Nee, dat is te gek! Ga uit mijn ogen, anders dwing je mij er toe, me aan je te vergrijpen! Ik heb je weliswaar helaas uit de vlammen gered en was goed voor je; maar nu berouwt het mij heel erg, dat ik je ooit wat goeds heb bewezen. Kortom, jij bent mij nu een doorn in het oog, omdat je nu al beter bent dan ik en mij daarom tot leer - en zedenmeester bent gegeven!
[28] Men hoort hier niets anders dan over hemelse vrijheid. Dat is me een mooie vrijheid, waar men niet eens uit de deur van zijn huis mag kijken zonder een zedenmeester aan zijn zijde te hebben! Ga weg en pas op, dat deze hemelse vrijheid niet van je gestolen wordt! En nog dreigen ook! Dat gaat voortreffelijk, charmant, charmant! Men kan in de hemel dus ook nog getuchtigd worden! Niet slecht, niet slecht, dat gaat goed!
[29] Heb je soms al een hemelse tuchtroede onder je hemelse toga verstopt, om zo dadelijk op mij los te ranselen? Beproef je geluk maar eens! Je zult wel zien, hoeveel een bisschop in of uit zich laat ranselen!
[30] Jij ezel van een hemelbewoner, denk je soms dat ik voor welke straf dan ook bang zou zijn? Probeer het maar eens, dan kun je je meteen overtuigen, hoe weinig respect deze straf mij zal inboezemen! Als de Heer mij door straf beter wil maken dan ik ben, dan moet Hij doen wat Hij belieft. Ik zal echter ook zijn zoals ik wil, zolang ik kan willen wat ik wil! Ik weet wel wat het betekent om de Heer te weerstaan en ik ken Zijn macht. Maar ik heb ook grote bewondering voor de grootheid van een geest, die de moed heeft de Heer te trotseren!'
[31] BOREM zegt: 'Vriend, ik kwam in opdracht van de Heer zo zacht als een lam bij je. Ik heb je nooit ook maar iets kwaads gedaan, noch in de wereld en nog veel minder hier. Maar jij ontvangt mij meteen op een manier, zoals op de wereld geen heerser zal doen tegenover de minste van zijn slaven! Zeg me, is dat nu wijs of liefdevol, zoals het in de hemel zou moeten zijn? Als de Heer het echter goed oordeelde mij naar jou toe te sturen - ben jij dan nu beter en wijzer dan de Heer, die mij naar jou heeft gestuurd?!
[32] Zie, de Heer ziet de vleselijke lust in je en daarachter de grote hoogmoed tegenover een ieder die jou in je verschrikkelijke wellust zou willen tegengaan! Daarom heeft Hij mij naar jou gezonden, opdat je hoogmoed eindelijk eens naar buiten zou komen en daarmee je voortdurend toenemende lust naar vrouwen. Jij ontvangt mij echter als de ergste helbewoner en lijkt je heel weinig te bekommeren om de Heer, die je zo zalig wil maken. Werkelijk, als je zo wilt blijven doorgaan, dan zul je in plaats van een dergelijke goedheid van de Heer al gauw des te meer geoordeeld worden, naarmate je Hem hardnekkiger tegemoet zult treden!
[33] Ik verlaat je nu, omdat ik zie dat je me haat, zonder dat ik je daartoe ook maar de minste aanleiding heb gegeven. De Heer moge met je doen naar Zijn liefde, medelijden en gerechtigheid!'
[34] Als Borem wil gaan, pakt bisschop Martinus hem vriendelijk vast en smeekt hem te blijven, omdat hij zich weer met hem wil verzoenen en dan met hem over grote dingen wil praten; en Borem blijft op verzoek van Martinus.
[35] Borem wacht een poosje op een verdere ontboezeming van de bisschop. Maar deze overlegt vanuit alle gezichtshoeken hoe hij zich nu met Borem geheel onweerlegbaar uiteen kan zetten en hem dan voor zich zou kunnen winnen; en dat vanwege de al genoemde bemiddeling van grote zaken, waar hij zo even tegenover Borem gewag van maakte.
[36] BOREM doorziet hem echter en begint als volgt met hem te praten: 'Vriend Martinus, ik zeg je in Naam van de Heer Jezus Christus, die de enige Heer is van de hemel en van alle andere schepping in de totale oneindigheid, doe geen vergeefse moeite; want kijk, ik doorzie je geheel en al!
[37] Zoals jij nu bij jezelf zit te denken, zo denken alle pure hellegeesten die wij allen te samen 'duivel' noemen! Met dergelijke grote zaken - die bij mij echter uiterst klein zijn - moet je bij mij niet aankomen, anders zou jouw plan je nog wel eens raar te staan kunnen komen!
[38] Zeg me eens, hoe lang ben je van plan de Heer in je hart te weerstreven? Zeg me dat onverbloemd, zodat ik me daarnaar kan richten. Want geloof me: hoe eeuwig en bestendig ook alles is wat je hier ziet, toch kun je je plotseling op een plaats bevinden die je wel niet zo aangenaam als deze zal voorkomen. Want ik heb van de Heer de vaste opdracht je nu niet langer te ontzien, omdat in jou het vuur van de ontucht en de heerszucht te voorschijn is gekomen!
[39] Zeg nu vrijuit zonder iets achter te houden, wat je wilt doen. Maar spreek de volle waarheid! Want ik zeg je in Naam van de Heer: iedere leugenachtige gedachte in jou zal door mij heel snel worden herkend en bestraft worden door mijn verwijdering van jou, en wel door het plotseling wegnemen van alles, wat je nu nog het jouwe mag noemen! Denk hierover na en zeg dan oprecht wat je nu wilt doen; wil je me volgen of niet volgen?'
«« 52 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.