[2] Ik blijf daarom in het vervolg ver van alle deuren weg en zal in een of ander hoekje kruipen en me daar als een egel in elkaar rollen en proberen, of het niet mogelijk is om in slaap te komen. Als dat niet lukt, dan zal ik in ieder geval heel onbeweeglijk blijven liggen in alle eeuwigheid en ik zal geen voedsel nemen en ook geen woord meer met iemand wisselen - wie er dan ook komt. Kortom, ik zal voor iedereen dood zijn, zelfs voor de mooie Mercuriaanse! Dus alles vaarwel van nu af aan!
[3] Omdat ik niet kan ophouden te bestaan, wil ik echter toch in een soort rusttoestand gaan, waaruit geen God mij meer zal opwekken. Daar zie ik al zo' n plaatsje. Er op af, daar wil ik blijven liggen in alle eeuwigheden der eeuwigheden. Amen.'
[4] Bisschop Martinus gaat nu werkelijk naar een nis tussen de pilaren die de galerij dragen. Hij gaat daar liggen, helemaal in elkaar gerold en probeert te slapen: Maar natuurlijk - van slapen komt daar niets.
[5] Nadat hij daar naar aardse tijdrekening zo ongeveer twee uren ligt, steekt er buiten het huis een groot geraas op, ongeveer zoals een hevige orkaan, waar tussendoor mensenstemmen te horen zijn die om hulp lijken te roepen.
[6] Als BISSCHOP MARTINUS dat hoort, staat hij bliksemsnel op en zegt: 'Ah, dat is wat anders; bij zoiets kun je niet rustig blijven. Dan kan er ook van mijn voorgenomen eeuwige rust geen sprake zijn. Dus snel naar buiten! Dat zijn mensen in nood, die moeten worden geholpen!'
[7] Bij deze woorden springt bisschop Martinus zo snel mogelijk naar buiten en ziet buiten zijn tuintje werkelijk een aantal geesten, die vervolgd lijken te worden en die daar hulp en redding zoeken. Bij de aanblik hiervan snelt hij naar het tuinpoortje, maakt het open en roept alle vervolgden toe:
[8] (BISSCHOP MARTINUS:) 'Hierheen, hierheen, vrienden, beste broeders allemaal - hier is een veilige plaats! Hier zijn jullie voor iedere vervolging veilig. En als jullie honger en dorst hebben, is daar ook wel raad voor. Kom dus allemaal naar binnen! Met hoeveel personen zijn jullie?'
[9] EÉN, die zich het dichtst bij Martinus bevindt, zegt: 'Wij zijn met ongeveer duizend in getal, louter miserabele, arme duivels. Wij zijn de hel ontvlucht en dwalen nu al een halve eeuwigheid in die verschrikkelijke, eindeloze woestijn rond en vinden nergens een veilige plaats, waar wij ons kunnen verbergen en een beetje kunnen bijkomen. Ach, ach, dit is een verschrikkelijk lot, eeuwig zonder rust noch duur te worden vervolgd! Hebt U, edele man, echter een of andere hoek die ons slechts een beetje veilige rust zou kunnen geven, neemt U ons dan allemaal op en wees verzekerd van onze dankbaarheid!'
[10] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Vriend en vrienden. Hier is het poortje. Kom, kom allemaal naar binnen! Mijn huis ziet er van buiten weliswaar niet groot uit, maar ik kan jullie garanderen, dat we binnen allemaal voldoende plaats vinden!'
[11] Na deze woorden stromen de vervolgden nu allemaal de tuin in en van daaruit in het huis. Allen zijn hoogst verbaasd, als ze het huis van binnen zo prachtig en ruim aantreffen.
[12] DE EERSTE omhelst meteen bisschop Martinus en zegt in naam van allen: 'O, jij beste vriend, wat prachtig is het bij je! Dit is het eerste lichtpunt sedert miljarden aardse jaren. Sinds we de aarde hebben verlaten, drong er geen lichtstraal meer tot onze ogen door. O, licht, licht, licht, wat een oneindige heerlijkheid! O vriend, laat ons hier nooit meer vandaan trekken - laat ons blijven!'
[13] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Nu nog mooier, ik zal jullie weg laten gaan? Ik ben immers zelf blij, dat ik in jullie zo'n groot gezelschap heb gevonden. Jullie blijven voor eeuwig bij mij; maak het jullie maar gemakkelijk. Ik heb het zelf weliswaar niet zo best hier in mijn hemel. Maar wat ik heb, dat deel ik graag onder jullie uit, ook als er niets voor mij zou overblijven. God zij dank, dat ik eindelijk gezelschap heb gevonden!
[14] Echt, in jullie vind ik nu mijn grootste vreugde! Ja, jullie zijn mij liever dan alle zogenaamde hemelse engelen van God, die in hun gelukzaligheid een arme drommel een hele eeuwigheid kunnen vergeten en zich helemaal niet kunnen of willen indenken, hoe het een ongelukkige te moede is. Ik zeg jullie: De Heer alleen is goed, dat moet ik zeggen. Maar al het andere hemelse gespuis kan mij voor eeuwig gestolen worden! Want dat heeft me een verwaandheid als het om wijsheid gaat, die voor een rondborstige, eerlijke kerel als ik ben en jullie zeker allemaal ook, ronduit stinkt! Maar zoals gezegd: God, de Heer Jezus, zonder ik daarvan uit. Die is werkelijk goed; ja Hij is heel goed!'
[15] Weer EEN ANDER van het duizendtal zegt: 'Ja, ja, jij hebt gelijk: Hij is werkelijk goed, Hem zij alle heil, als Hij werkelijk Iemand is! Maar op al het andere hemelse gespuis hebben wij het ook niet begrepen, met uitzondering van jou, beste vriend!'
[16] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Beste vrienden, wat mij betreft heeft de hemel nog de tijd, want ik sta er hier met jullie zo ongeveer hetzelfde voor. Maar wij hebben later nog een eeuwige tijd om elkaar op ons gemak in kennis te stellen van onze omstandigheden. Daarom zullen wij eerst eens gaan kijken hoe we de inwendige mens kunnen versterken. Daarna zullen wij ons hart de vrije loop laten. Laat een paar van jullie nu met mij naar die wandkast gaan, daar heb ik een kleine voorraad voor hongerigen en dorstigen!'
«« 56 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.