[2] Nu weet je, beste vriend en broeder, wanneer wij op aarde hebben geleefd en wat we waren; al het andere kun je gemakkelijk voor je zelf bedenken, welke dwaasheden we hebben moeten uitvoeren en hoe Rome ons in de hele wereld op zieltjes winnerij heeft uitgestuurd. En hoe wij ons voor deze vervloekte eer deels in Azië, deels in het gloeiend hete Afrika en Australië en ook in Amerika de kop hebben moeten laten afhakken. En toen wij dan hier in de geestenwereld aangekomen, dachten als uitgesproken martelaars meteen de kroon van de eeuwige glorie te ontvangen, begon de ellende juist pas goed!
[3] Zoals gezegd, jij bent na werkelijke of alleen maar naar ons gevoel triljoenen van aardse jaren - wat om het even is - het eerste menselijke wezen dat we in deze eindeloze woestijn ontmoeten. Is dat niet afschuwelijk - een dergelijk loon voor ons martelaarschap op aarde? Ach, wat zijn de mensen op aarde toch grote ezels! Maar wij waren dan toch nog de allergrootste!
[4] Zeker, wij geloofden niets van alles, wat wij de andere mensen met de allervurigste welsprekendheid leerden - want ons motief was alleen maar Rome en de gouden vissen voor ons en voor Rome. Maar wij hebben toch Christus gepredikt en vele heidenen tot het Christendom bekeerd - en hebben ons tenslotte nog moeten laten martelen. En wat voor loon wij daarvoor hebben geoogst, kun je opmaken uit onze onnoemelijke ellende in deze wereld.
[5] Vooral ik ben goed bedeeld! Ik woonde in China, was de taal machtig en had daar gedurende tien jaar onafgebroken gewerkt en veel tot stand gebracht. Dankzij de hulp van een hele mooie Chinese vrouw was ik zelfs tot het hof doorgedrongen. Daar ontpopte zich dit canaille, dat ik helaas te ver in mijn geheimen had ingewijd, en klaagde mij meteen aan bij de hoogste instantie wegens bedrog en wegens mijn andere plannen, die inderdaad ook gericht waren op hoogverraad.
[6] Ik werd opgepakt en meteen tussen twee stenen platen gezet en vastgeklemd. Aan weerskanten begonnen de mandarijnen deze te verhitten, waardoor deze platen langzamerhand steeds heter werden en ik langzaam gebraden werd. Deze manier van doodgaan is toch zeker wel de allerergste en men zou toch denken, hiermee voldoende te hebben geboet voor alle doodzonden; maar luister verder! Deze marteling werd bij mij na de dood voortgezet door die twee gloeiende rotsblokken, die ik al eerder heb genoemd.
[7] Dat was tot nu toe de beloning voor mijn vele aardse bemoeienissen; wat er nog zal volgen, weet ik niet. - Ik geloof dat je nu zo ongeveer wel vertrouwd zult zijn met onze aard en ons lot. Wij zijn in één woord straatarme drommels en je doet een goed werk aan ons; de Heer - als Hij bestaat - moge het je vergelden!'
[8] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'O, nu weet ik opeens meer dan ik wilde weten. Maar dat geeft niet; wij blijven daarom even goede vrienden. Breng nu echter ook de kloosterzusters naar mij toe, zodat ik ook van hen kan vernemen, hoe zij bij jullie en hoe ze hier terecht zijn gekomen!'
«« 58 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.