Bisschop Martinus' aangename, maar gevaarlijke verrassing in zijn nieuwe werkkring - De kudde schapen - een menigte mooie meisjes

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 6 / 204 »»
[1] Onze man gaat in zijn boerenkleding met het tamelijk dikke boek onder zijn arm naar buiten, waar de hem aangewezen kudde zich bevindt die er op afstand in de geestenwereld naar het scheen uitzag als een kudde echte schapen en lammeren. In de geestelijke nabijheid bestonden zij echter uit louter vrome zachtmoedige mensen, voor het grootste gedeelte vrouwelijke zielen die op de wereld uiterst vroom geleefd hadden, maar aan de roomse geestelijkheid veel grotere waarde hechtten dan aan Mij, de Heer, daar zij Mij niet kenden en nog steeds niet kennen, waardoor zij er nu, op enige geestelijke afstand, nog als dieren van zachtmoedige aard uitzien.
[2] Toen onze man welgemoed naar buiten kwam als iemand die na een lange leerperiode voor de eerste maal een betaalde functie krijgt, ging hij zitten op een met mos bedekte steen en keek om zich heen, waar de schapen en lammeren waren. Hij ontdekte echter nu niets meer van deze nuttige huisdieren, maar wel een groot aantal aanvallige, mooie meisjes, die op een uitgestrekt grasveld monter rondhuppelden om bloemen te plukken en daarvan de mooiste kransen vlochten.
[3] Toen ONZE MAN dat merkte, zei hij bij zichzelf: 'Hm, dat is vreemd! Het is toch dezelfde plaats, dezelfde weide waarop ik daarnet een zeer groot aantal schapen en lammeren zag. Nu is de kudde als weggeblazen en in plaats daarvan zijn hier minstens duizend allerliefste meisjes, de één nog mooier dan de ander! Eerlijk gezegd, wanneer deze geschiedenis niet een of andere gemene streek is, dan zou deze kudde mij toch ongelooflijk veel liever zijn; maar wat je hier waarneemt, daar kun je niet van op aan, want in een handomdraai is alles weer anders!
[4] O wee, o wee, nu komen ze allemaal naar mij toe zonder dat ik hun namen afgeroepen heb! Nu ja, ook goed; dan zal ik deze lieve kinderen van nabij naar hartelust kunnen bekijken en - oh, oh - misschien kan ik zelfs wel de één of ander omarmen? Dat zou werkelijk niet zo slecht zijn, om in alle eeuwigheid hier een herder over zo'n heerlijk veranderde kudde schapen te zijn. Werkelijk niet slecht, niet slecht!
[5] Hoe meer zij naderbij komen, des te aanvalliger zien zij er uit. Die ene daar vooraan in het midden, - oh, oh - wat is die mooi! O, laat mijn moraal mij nu niet in de steek laten, anders ben ik verloren! Het is maar goed dat hier dat stomme celibaat niet meer geldt, anders zouden mensen zoals wij hier gemakkelijk een doodzonde kunnen begaan.
[6] Ik moet ze weliswaar bij hun naam roepen uit het boek, maar dat laat ik mooi achterwege; want dan zullen zij zeer zeker wegrennen en zich nooit meer laten zien! Daarom rustig aan, mijn dikke boekje met namen; voor deze kudde zul je mooi gesloten blijven!
[7] Zij komen dichter en dichterbij en - stil nu, nog tien stappen en zij zijn er. Ja, die lieve engeltjes willen dicht bij mij zijn. O, lieve, lieve engeltjes!'
[8] Kijk, nu zijn die 'lieve engeltjes' reeds bij onze man, omringen hem en vragen wat hij hier komt doen.
«« 6 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.