Martinus' verlangen naar de Heer - De vissen in de zak – Het sorteren van de vissen - De kelk, het vat van genade en andere analogieën - Het begin van de verlossing van Martinus' geest

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 83 / 204 »»
[1] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Ja, de Heer moge mij de verlossing alleen volgens Zijn genade geven, evenals ook aan al deze schepselen die nu nog min of meer blind zijn. Want zolang men hier in dit rijk, in deze wereld van de geesten niet helemaal thuis is, kan men ook nooit tot een volledige innerlijke, zalige tevredenheid komen. Men kan hier echter nergens thuis zijn dan alleen in het huis van de Heer, in het heilige Vaderhuis. Mijn grootste verlangen is daarom, zo spoedig mogelijk bij de Heer te zijn. En daarom wil ik nu dan ook goed letten op de kleinste details, opdat ik al gauw de grote verlossing deelachtig mag worden. - Dus nu maar weer de ogen gericht op het achterhoofd van deze dame!
[2] O, o, de twee rollen nu de stormzak naar de oever! Wat zal er nu gaan gebeuren? Ze zullen toch zeker niet voor de tweede keer de zak, of liever gezegd de inhoud daarvan, in zee storten? De oude man helpt samen met zijn dochter ook mee om deze zak naar de oever te slepen. Maar de andere oude mensen zie ik met angstige blik de verdere gebeurtenissen afwachten. Zij lijken er niet van op de hoogte te zijn, wat zich wel in deze zak bevindt.
[3] Aha, nu ligt de zak bij het water en wordt losgemaakt! Wat zal er allemaal uitkomen? - O, o, zie daar nu eens! Er komt nu een groot aantal vissen tevoorschijn, grote en kleine, verse en ook rotte, waarin ik geen enkele beweging meer Zie.
[4] Nu beginnen de twee om de rotte van de verse vis te scheiden en gooien de rotte in zee. De verse leggen ze echter in een prachtig vat. Dit vat ziet er uit als een enorm grote kelk en schittert als was hij van zilver of goud. Waar ze toch zo vlug die dingen vandaan halen, waar je van tevoren niets van ziet. Zijn ze echter nodig, dan zijn ze er ook al, alsof ze tevoorschijn worden getoverd! Maar het is voor mij nu wel begrijpelijk, hoe dergelijke dingen hier ontstaan: zij zijn vanuit Gods orde noodzakelijk. De Heer wil ze en ze zijn er! Is het niet zo, mijn lieve broeder Borem?'
[5] BOREM zegt: 'Ja, zo is het! Je weet het nu al in je zelf, dat de Heer alles in alles is. En zo is het voor jou ook al gemakkelijk om te doorgronden waarvandaan al de wonderen komen, die je hier in grote getale ziet. Let nu verder op!'
[6] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Ja, ja broeder, ik wend mijn ogen nu helemaal niet meer af. Ik zie net, hoe de kelk groter wordt evenals het voetstuk. Maar zoals ik het nu zie, wordt hij niet hoger, maar in plaats daarvan des te breder. Nu zie ik de vissen hierin heel monter rondzwemmen, zoals ik op aarde de goudvisjes dikwijls in een glazen kom zag zwemmen; alleen zijn deze vissen aanzienlijk groter.
[7] Deze vissen zijn zeker de vroegere dames, die als lelijke kikvorsen de zee in moesten zwemmen. Maar waarom zij hier in een kelk nu als vissen tevoorschijn komen en waarom er een aantal rotte of dode weer in zee teruggeworpen zijn, daarvoor kan ik de eigenlijke echte reden nog niet vinden. Ik heb wel min of meer een licht vermoeden, hoe de zaak in elkaar steekt; maar ik kan het nog niet uitspreken.
[8] Wacht, nu schiet er plotseling een heldere gedachte door mij heen! Ja, ja, zo is het, ik heb 't al: De kelk betekent het vat van genade en medelijden van de Heer, waarin deze dames nu zijn opgenomen. En het water in dit vat is levend, waarin deze dames - die nu nog in de gedaante van een vis zijn - spoedig in de gedaante van een mens zullen veranderen. Het groter worden van de kelk duidt op de vermeerdering van de genade en erbarming. De gedaante van de vissen lijkt die van de deemoedige, vrije boetelingen te zijn, en trouwens van alle mensen die uit volledig vrije wil door het woord Gods voor het Godsrijk worden gevangen of eerder nog zich gewillig laten vangen. Daarom heeft de Heer Zelf de apostelen reeds 'vissers van mensen' genoemd.
[9] Wat echter de rotte vissen betreft die in zee geworpen zijn, daarvan staat hetzelfde beeld, dat de Heer Zelf heeft beschreven, toch ook al in het evangelie, dat de echte en beste boodschap uit de hemel is en dit kan dus onmogelijk iets slechts bevatten. Dat echter de vissen in de kelk er tenminste voorlopig beter aan toe zijn dan die, welke in zee zijn geworpen, daaraan valt absoluut niet te twijfelen! Wat denk je nu, beste broeder, heb ik deze zaak goed opgevat?'
[10] BOREM zegt: 'Aan God de Heer al onze liefde! Broeder, verheug je en loof de Heer: nu ben je in je geest door de Heer bevrijd! Zie, de ziel heeft dat niet goed opgevat, doch alleen je geest, die de Heer nu volledig in je heeft opgewekt. Daarom begrijp je nu zulke dingen, die zuiver de hemel Gods zijn. En zie, dat is het begin van de verlossing, waarover ik nu al vaker met je heb gesproken en dit is tevens het einde van het tweede tafereel van dit grote geestelijke drama!
[11] Je verklaring van datgene wat je in de betreffende scène hebt gezien was juist en waar in alle opzichten, alhoewel je nog niet het volle inzicht hebt. Wat je echter nog ontbreekt, zal je in het derde tafereel door de oneindige genade van de Heer worden gegeven. Let daarom nu weer op; in dit tafereel zul je de meest ongehoorde verschijnselen te zien krijgen en daarnaast de juiste aanschouwing van de meest wonderbaarlijke wegen van de Heer, waarop Hij zijn kinderen voert naar het enige grote doel van alle heil en leven! Let nu op, dit belangrijke derde tafereel begint nu!'
«« 83 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.