Begin van het derde tafereel van het hemelse drama - De genadekelk met het kokende water - De helse muur

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 84 / 204 »»
[1] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Dat doe ik al, ik kijk met grote spanning naar de scène die nog totaal onveranderd voor me ligt. De kelk is nu al heel groot; hij zou nu naar aardse maten een omvang van verscheiden vademen hebben. En voor zover ik het nu met een meer heldere blik kan zien, lijkt het mij toe alsof hij nog steeds groter wordt.
[2] De twee staan bij de rand van deze nu alle menselijke begrippen te boven gaande grote kelk. Ook de oude man en zijn dochter kijken ernaar met grote oplettendheid. De andere oude mensen kijken gespannen vanaf een kleine afstand naar de kelk, zoals op de wereld koeien vol verbazing naar iets kijken wat nieuw en vreemd is.
[3] De vissen in de kelk zijn nu al heel groot en zwemmen buitengewoon monter in het grote gouden bekken rond. Van een enkele ziet de kop er al heel menselijk uit; al het andere is echter nog wel erg visachtig. Ik denk dat deze vissen eerst een soort geestelijke zeemeerminnen worden en tenslotte heel echte, goedgevormde vrouwelijke wezens.
[4] Maar wat ontdek ik nu? Broeder, de hele vroeger zo indrukwekkend uitziende zee is nu totaal verdwenen. In plaats van aan de oever van de zee staat deze nog steeds groeiende kelk midden in een reusachtige grote vlakte. Deze vlakte kan wel eens een omvang van 100 mijl hebben. De buitenste rand lijkt echter met een enorm grote, sterke en hoge muur te zijn omgeven; ik kan precies zien, waar de vlakte ophoudt en waar de ringmuur begint!
[5] Wat mij daarbij echter heel vreemd voorkomt is, dat deze muur hier en daar nu eens hoger en dan weer lager wordt. Ook merk ik nu hier en daar, waar de muur erg hoog wordt, dat je er heel gemakkelijk onderdoor kunt zien. Werkelijk, een heel merkwaardig soort! Wat heeft dat dan wel te betekenen?
[6] Maar daar zie ik dat ongeveer 10.000 flinke stappen vanaf de kelk die nog helemaal in zijn oorspronkelijke staat verkeert, zoals het mij voorkomt precies op die plek, waar vroeger het klooster stond en waar na de verwoesting ervan een echt afschuwelijke poel tevoorschijn kwam - zich nu een verschrikkelijk grote, geheel rond gat heeft gevormd. Hieruit stijgt nu een sterke rook omhoog, die echter meteen vervliegt als hij maar enkele vademen boven de rand van de grote put is uitgestegen. Werkelijk, 'n uiterst vreemd decor voor het derde tafereel van dit drama!
[7] Maar broeder, kijk nu ook eens naar de kelk! Ach, dat slaat toch alles! Nu begint ook het water in de kelk te koken en het geeft enorme damp af. De arme vissen strekken nu hun koppen boven de rand van de kelk uit en schreeuwen ontzettend. Ze hebben nu bijna allemaal, zoals ik zie, volmaakte mensenhoofden; alleen enkele lijken nog wel enigszins op zeeleeuwen en zeekalfjes.
[8] Ah, ah, het water in de kelk kookt steeds erger en stoomt nu verschrikkelijk. En de vissen, de arme vissen, schreeuwen nu al ontzettend van pijn! Nee, als dit koken nog een tijdje duurt, zal er een hoeveelheid hete gestoofde vis zijn, die ik op de wereld heel graag zou hebben gegeten.
[9] Kijk eens, kijk eens, nu krijgen de vissen zelfs al armen en goed gevormde handen! Hiermee willen ze nu boven de rand van de kelk uitkomen om de vreselijke kwelling te ontgaan. Maar de armen lijken nog geen kracht te hebben, want elke vis laat de rand spoedig weer los en valt dan weer met een plons in het kokende water terug.
[10] Ik zou graag precies willen weten, waardoor het water in deze reuzekelk zo erg verhit wordt? Het kookt immers nog steeds erger en erger en de vissen worden door de kokende golven zo door elkaar gedreven als los zand boven een hevig opborrelende bron. O wee, o wee; o jeminee - hoe de arme vissen nu toch - ach, ach; dat is toch alles wat je kunt zien en zeggen! Zie daar, hoe ze nu rondgedreven worden door de steeds heftiger wordende kokende golven, hoe ze zich kronkelen en in elkaar krimpen en wat voor jammerlijk geschreeuw uit de kelk opstijgt!
[11] De twee afgezanten staan er echter zo onaangedaan bij en lijken eerder plezier in deze scène te hebben, dan dat er op hun gezichten ook maar iets van medelijden te bespeuren valt. Nee, ik zeg je, beste broeder, wat te hevig is, dat is ook te veel! Waarom moeten deze arme mensen dan zo verschrikkelijk gemarteld worden, om de zuivere mensengedaante weer terug te krijgen? Ik was toch ook een onovertroffen zondaar, maar tot een dergelijk kookproces is het bij mij toch niet gekomen; Godzijdank, ik ben ondanks dat toch een mens, alhoewel ik op het moment nog in mijn boerenkleding rondloop.'
[12] BOREM zegt: 'Broeder, vergeet het woord 'verschijningsvorm' niet! Je ziet deze dames hier toch allemaal nog behouden en wel in het gelid staan; hoe kun je dan angstig worden om datgene, wat zich nu in hun innerlijk afspeelt! De innerlijke wereld van de mens is weliswaar de eigenlijke echte wereld, maar daarom blijft de mens toch mens en wordt als zodanig alleen maar steeds edeler en edeler, naarmate zijn innerlijk in beweging komt en tot grote activiteit wordt gebracht.
[13] Jij denkt wel, dat je zonder een dergelijk kookproces toch de menselijke gestalte behield. Ik verzeker je echter, dat je honderd keer erger gekookt bent in de genadekelk van de Heer dan al deze dames! Wist je dat wel? Als je volmaakt zult zijn en de activiteit van de aardse mens in zijn lijfelijke levensomstandigheden te zien zult krijgen - wat zul je dan zeggen als je de innerlijke levenshaard te zien krijgt? Waar je talloze vuurstromen door de ook talloze kanalen op de meest verschrikkelijke wijze door elkaar zult zien woeden en razen? Dus maar weer flink het verstand erbij, lieve broeder!'
[14] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Ja, ja, zo is het; ik beheers me al weer. Nu maar weer gekookt en zo nodig ook nog een beetje gebraden. Want wie gekookt en gebraden wordt in de liefde en genade van de Heer, die gaat het zeker niet zo slecht! Want als ik ook zo gekookt werd en weinig of niets merkte van een dergelijke kookpartij, dan zal het voor hen nog wel beter te verdragen zijn, dan hun manier van doen laat zien? In Gods naam, zoals de Heer het doet, zo is het wel het allerbeste!
[15] Maar nu zie ik ook de oude mensen naar de twee toegaan en hen zeggen, dat ze ook graag in de kokende kelk bij hun dochters gedaan willen worden. En juist, de twee staan het hun toe. Ook de twee eersten, dat wil zeggen de oude man met zijn dochter, springen nu in dit hete bad. Nu zijn allen er in. 0, verschrikkelijk, verschrikkelijk! Nu bewerkt het gloeiend hete water dit gezelschap!
[16] Nee, dat geschreeuw, dat weeklagen, dat wanhopige handenwringen, dit roepen om hulp en verlichting van de ondraaglijk grote pijn! Nee, broeder, verschijningsvorm of niet; als deze zo pijnlijk is, dan hale haar de koekoek! Deze dames moeten toch ook wel iets voelen. Want zie, ik merk nu zelfs dat ze uiterlijke bewegingen maken, terwijl ze er toch vroeger stevig en rustig bijstonden, alsof ze vast ingemetseld waren!'
[17] BOREM zegt: 'Ja, dat is immers goed; dan keert immers het leven in hen terug! Ik bedoel, dat zal toch wel iets goeds zijn?'
[18] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Ja, als dat zo is, dan ben ik wel weer gerustgesteld; maar om te zien, hoe het leven in hen terugkeert is en blijft toch uiterst akelig. Dat ziet er echt uit als het vagevuur!'
[19] BOREM zegt: 'Wat vagevuur, vagevuur! Ik zeg je, iets dergelijks bestaat nergens! Hier zie je niets anders dan het werken van de Gods liefde die inderdaad het vuur is van alle vuur. Dit doet echter geen pijn, doch lenigt alleen maar alle pijn en heelt alle wonden die de hel een ziel heeft aangedaan. Deze roepen nu weliswaar van pijn om hulp en leniging; maar deze pijn wordt hun niet aangedaan door de kokende kelk, maar door de hel die nu van hen zal moeten wijken!
[20] Want kijk nu maar verder. Bekijk de reusachtige muur die deze grote vlakte insluit. Je zult het dadelijk gewaar worden, dat deze muur niets anders is dan de hel of de duivel zelf in de gedaante van een reusachtige slang, die zich om deze vlakte heeft gelegerd en deze begenadigden als haar vermeende buit niet wil laten ontkomen. Zie, dat is allemaal toch slechts een verschijningsvorm en de vlakte betekent het wereldse van deze thans begenadigden, waaruit ze niet weg kunnen, omdat daarin overal de hel is neergestreken.
[21] Zie, deze muur is het dus, die op degenen die zich nu in de kelk bevinden zo smartelijk drukt. Nu zal het echter niet lang meer duren, dan zal deze muur worden vernietigd en in gindse afgrond worden gestort die zich, voor jou zichtbaar, op 10.000 stappen noordwaarts van deze genadekelk bevindt. Let nu maar op en je zult daartoe al grote toebereidselen zien nemen!'
«« 84 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.