[2] MARTINUS zegt: 'O broeder, Gij - Gij - Gij allerliefste broeder, wij begrijpen het al. Ik zal nu zo goed oppassen als een kat op een muis, dat ik me vooral niet hier of daar verspreek. Alleen moet U nog wel een beetje geduld met mij hebben, wanneer mij soms iets doms ontsnapt. Ik kom mezelf soms al echt wijs voor. Maar als U er bent, komt mijn wijsheid mezelf wel zo dom voor, dat ik mezelf hardop zou kunnen uitlachen. Maar ik ben toch blij, dat ik het - weliswaar alleen met Uw hulp - zo ver gebracht heb, tenminste soms iets wijs naar voren te brengen.'
[3] IK zeg: 'Heel goed, lieve broeder Martinus, blijf jij maar zoals je bent, want juist zo ben je mij het liefst. Want zie, echte humor van het hart mag ook in alle hemelen niet ontbreken! Nu echter moeten wij wel weer aandacht schenken aan onze Chanchah. Martinus en Borem, til haar op van Mijn voeten, want Ik mag haar met Mijn handen nog niet aanraken!'
[4] De twee doen behendig, wat Ik hun gebood. Chanchah staat nog helemaal dronken van liefde in ons midden en kan zich nauwelijks genoeg beheersen om haar gevoelens in woorden uit te drukken.
[5] MARTINUS zegt daarbij: 'Maar wat is ze mooi in deze oprechte liefdedronkenheid. Werkelijk, sapristi, als zo iemand op aarde te zien zou zijn, dan geloof ik dat de mensen gewoonweg razend zouden worden bij de aanblik van zoveel vrouwelijke bekoorlijkheid.
[6] Over mezelf verwonder ik me nu echter heel erg, dat ik zo'n buitengewone schoonheid weliswaar met het grootste welgevallen, maar zonder enige zinnelijke begeerte kan aanzien, wat bij mij vroeger niet het geval was, zoals bijvoorbeeld de Mercuriaanse en nog daarvoor de kudde lammeren voldoende bewezen heeft.
[7] Wel heeft het aanraken van deze zachte en ronde arm mij buitengewoon goed gedaan. Daarbij heb ik echter niets van een zinnelijke opwinding bespeurd. Daarvoor kan ik alleen, U weet wel wie, mateloos en eeuwig danken en prijzen!
[8] (Zich tot Chanchah richtend:) Hoe is het nu met je, jij lieftalligste inwoonster van mijn grote heilige en voor eeuwig door de liefdevolle Lama aan mij gegeven huis? O spreek, spreek weer! Zie, we hebben je immers allemaal zeer lief en jouw mooie woorden verblijden ons aller hart buitengewoon.'
[9] CHANCHAH zegt: 'Ach, met mij is het oneindig goed! O jullie, lieve, hemelse vrienden, jullie dienaren van Lama, de Heilige. Wie zou het in jullie midden niet oneindig goed gaan? De liefde van het menselijk hart is immers het hoogste goed. Als echter een hart liefde heeft gevonden, zoals ik deze hier vond, wat zou er dan verder nog te wensen zijn? Welk geluk is groter dan dat, wat de liefde geeft? O vriend, ik voel mij hier eindeloos goed!
[10] Ik zal jullie toch nooit hoeven te verlaten, nietwaar, lieve vrienden? Ik voel wel dat ik jullie niet waard ben, omdat ik nog een groot aantal gebreken aan mezelf ontdek ondanks dit heerlijke kleed. Maar mijn hart houdt van jullie en - ik beken het allemaal graag - vooral jou, die mij je naam niet wilde zeggen. En jullie zullen immers dit hart niet verstoten, omdat het jullie en vooral jou, naamloze, zo onuitsprekelijk liefheeft!'
[11] IK zeg: 'O, in eeuwigheid zul je ons niet meer hoeven te verlaten! Want zie, de basis van alle hemelen is de liefde en de liefde is ook de hemel van alle hemelen zelf. Wie deze, net als jij, in zo'n grote mate heeft, hoe zou die uit datgene verbannen kunnen worden, wat juist zijn eigen wezen is? Zo'n liefde als die van jou voor ons doet ook alle gebreken der ziel ogenblikkelijk teniet, zodat ze dan zo rein is, als was ze zojuist uit Lama's adem ontsproten.
[12] Maak je daarom verder nooit meer zorgen, of je hier wel zult mogen blijven. Bedenk dat wij je eeuwig als een bijzonder teer facet van onze liefde zullen behouden, waarheen we ook soms zouden gaan al naar gelang de talloos verschillende behoeften van dit rijk zijn. Of we nu wel voor eeuwig in dit huis zullen blijven, moet je zeker niet als een uitgemaakte zaak beschouwen. Want in het rijk van de grote Lama zijn nog heel veel woningen! Maar waar we ook naar toe gaan, zul jij steeds net als nu onder ons zijn.
[13] Want zie, wij houden nu immers ook heel veel van jou, alsof je het enige wezen in de hele oneindigheid zou zijn, dat met recht op onze volle liefde stellige aanspraak kan maken. Omdat wij - en weet, lieftallige Chanchah, Ik wel heel bijzonder! - jou zo zeer liefhebben, hoe zou het dan mogelijk zijn dat we je lieten gaan? Jij bent Mijn lieveling voor eeuwig; dat is zekerder en vaster dan je eigen leven!'
[14] CHANCHAH zegt: '0 Lama, Lama, hoe heilig en goed moet U zijn, daar Uw dienaren al zo oneindig goed en lief zijn! Maar ach lieve vriend, weet je, als ik je zo eens goed bekijk, dan - ach, het wil er haast niet uit! - ja, dan lijkt het mij, dat de Lama onmogelijk beter zou kunnen zijn dan jij bent! Dit zal misschien de enige fout zijn die de liefde heeft, dat ze datgene wat ze eenmaal boven alles liefheeft, ook voor het beste en meest volmaakte aanziet. Zo zie ik ook jou voor minstens zo goed aan als de grote Lama Zelf! Lama zal de arme Chanchah wel vergeven, als ze zoiets denkt en voelt?! Want ik kan er niets aan doen, dat ik je zo grenzeloos moet liefhebben.'
[15] IK zeg: 'O Chanchah, Lama heeft je allang alles vergeven, wees daar helemaal zeker van. Want Lama houdt immers ook zo eindeloos veel van Zijn dienaren, dat het Hem Zelf wel de grootste vreugde en zaligheid geeft, als Zijn kinderen, die Zijn eigenlijke dienaren zijn, zich onder elkaar eeuwig en onbeperkt liefhebben. Vrees daarom maar niet, dat je met jouw liefde tot Mij bij Lama zou kunnen zondigen. Daarvoor sta ik met alle schatten van de hemel borg!'
«« 96 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.