[2] De stier, die bij de Egyptenaren hoog in aanzien stond, ja hun zelfs schrijfles gaf door zijn aangeboren eigenschap om met zijn neusgaten verschillende figuren in het losse zand te blazen, werd in een zeer dappere houding, bijna op de achterpoten staande, uitgebeeld. Wat was er dan vanzelfsprekender dan dat men het sterrenbeeld waarin de zon in deze periode kwam, en dat daarbij ook nog ongeveer de buitenomtrek van een stier vertoonde, 'Stier' noemde!?
[3] Zelfs het Romeinse 'Taurus' stamt daarvan af en is in de loop van de tijd als een afkorting ontstaan van het oeroude Ta our sat of Ti a our sat, wat ongeveer betekent: De tijd van de stier, (sat) = om op de achterpoten te staan.
[4] Bij de Romeinen noemde men later deze tijd ook Aprilis, wat echter in de oud Egyptische taal weer niets anders betekent dan: A (de stier) uperi (opent) liz of lizu (het uitzicht), ook wei 'Stier open de doorgang!' -namelijk naar de open weide. Dat mettertijd de oude stier van de Egyptenaren ook een god werd, behoeft nauwelijks nog nader uitgelegd te worden. -Dit was dan het natuurgetrouwe en waarachtige verhaal over het ontstaan van het vierde teken van de dierenriem en nu zullen we eens kijken hoe dan het vijfde teken met de naam en de figuur van de 'Tweelingen' Castor en Pollux is ontstaan!
[5] Daar zullen we niet zoveel moeite mee hebben als we bedenken dat het oude herdersvolk van Egypte na de zorg voor de runderen het voornaamste deel van de jaarlijkse zorg en moeite achter de rug had. Na deze periode kwamen de hoofden der gemeenten bij elkaar en kozen één of twee competente en zo mogelijk zeer bezonnen beoordelaars, die tevens tijdens deze periode rechtspraken. Zij moesten rondgaan en controleren of iedereen genoeg moeite had gedaan om een goed en gezegend resultaat te behalen. Deze onderzoekers gaf men de naam van de functie die zij uitoefenden. 'Kai i e stor?' werd er aan de mensen gevraagd, wat vertaald betekent: 'Wat heeft hij gedaan?'. Vervolgens sommeerde men ernstig, door bevelend te zeggen: 'Po luxe men!' -ook wel 'Poluzce men!' -'Leg het mij eens uit, licht dat eens toe!'
[6] Daaruit zijn de latere 'Tweelingen' ontstaan. Oorspronkelijk waren de tweelingen slechts twee zinnen, namelijk een vraag en vervolgens een bevel. Als twee van zulke ambtenaren de gemeenten moesten doorlichten, moest de een vragen en de ander sommeren, natuurlijk niet alleen met woorden, maar ook met daden.
[7] Omdat tijdens deze beoordelings - en controletijd de zon juist in het bekende dubbelstergebied kwam te staan, noemde men dat ook 'Tweelingen', in het Romeins was dat Gemini of ook wel Castor en Pollux. Later maakte de menselijke fantasie daar eveneens goden van.
[8] Daarmee is het vijfde beeld uit de dierenriem net als de eerdere beelden naar waarheid beschreven. Maar nu komen wij bij het zesde teken en wij zien opeens de 'Kreeft'! Hoe kwam die dan in de grote dierenriem terecht? Ik zeg jullie, net zo eenvoudig en natuurlijk als de eerdere!
[9] Weet je, in deze periode valt de langste dag, daarna worden de dagen weer korter. De ouden vergeleken deze teruglopende daglengte met de gang van een kreeft. Ook dauwde het in deze zesde periode van dertig dagen in dit land 's nachts zeer zwaar, vooral in de nabijheid van de rivier. Dat maakte dat de kreeften in deze tijd 's nachts uit hun moeraspoelen klommen en de nabijgelegen grazige, bedauwde weiden een bezoek brachten, wat hen erg verkwikte en voedde. De oude inwoners van het land langs de Nijl kregen dat natuurlijk al gauw in de gaten en deden in het begin heel veel moeite om de ongenode gasten van de vette weiden te verjagen. Voor de eerste bewoners van dit land was dat zeker geen gemakkelijk karwei, omdat er in hun tijd ontelbaar veel van deze grote moerasinsecten waren. Eerst ging men ze met vuur te lijf, men verzamelde ze op hopen en verbrandde ze, wat echter op dit grote aantal dieren weinig uitwerking had. Bij het verbranden verspreidde zich echter steeds een heel aangename en uitnodigende geur, waardoor de ouden al op het idee kwamen dat de dieren misschien eetbaar zouden zijn. Maar geen van hen wilde de eerste zijn met het eten van zulk gebraad.
[10] Later kookte men ze in grote potten, hetgeen een voortreffelijke bouillon opleverde, maar toch wilde niemand zich daaraan wagen. Men voerde het aan de varkens, die de ouden ook reeds hielden. Die deden zich daaraan te goed en werden erg vet, wat voor de oude Egyptenaren heel welkom was, want het vet, de huid en de darmen van deze dieren werden intensief door hen gebruikt. Het vlees aten zij echter niet, dat gebruikten zij weer opnieuw als voer voor de varkens.
[11] Toen er echter na verloop van tijd arbeidsschuwe mensen begonnen te ontaarden en te zondigen tegen oude en wijze voorschriften, nog afkomstig van Henoch, de leraar van God van vóór de zondvloed, bouwde men al gauw grote gevangenissen, waarin men de misdadigers opsloot. Zij werden gevoed met gekookte kreeften en afwisselend gezouten of gebraden varkensvlees met daarnaast slechts een geringe hoeveelheid brood. Het viel echter op dat de misdadigers heel gezond bleven bij deze kost, en in een slecht jaar probeerden later de vrije mensen ook de verschrikkelijk gewaande gevangenenkost en vonden dat die beter smaakte dan hun reeds van oudsher gebruikelijke huiskost. Deze ontdekking maakte toen al gauw dat het eerst zo ontzettend grote aantal grote en vette Nijlkreeften sterk verminderde, omdat men er te veeljacht op maakte.
[12] Later aten ook de Grieken en de Romeinen dit moerasinsekt, wat hen heel goed beviel. Alleen de Joden eten het tot op heden nog niet, hoewel Mozes het hun niet heeft verboden.
[13] Uit dit alles blijkt nu wel heel duidelijk dat de oude Egyptenaren als teken aan de hemel voor deze zesde periode zeker geen beter zinnebeeld konden kiezen dan het dier, dat hun gedurende deze tijd zo veel te doen gaf. Ook bij dit beeld spreekt het wel vanzelf dat men het in de loop der tijd een soort goddelijke verering ging geven. Grieken en Romeinen droegen later deze tijdsperiode op aan de godin Juno en noemden deze ook naar haar.
[14] De vraag is nu, hoe men dan aan deze godin is gekomen en hoe zij aan haar goddelijke persoonlijkheid kwam. De meningen van de geleerden daarover lopen uiteen, hoewel ze wel enige waarheid bevatten. Maar de oorsprong ligt toch in datgene wat, net als bij de persoonlijkheden van Castor en Pollux, in de loop der tijd werd verzonnen.
[15] In de tijd van de kreeften werd het al te heet voor lichamelijke arbeid en daarom gebruikte men deze tijd voor het doen van geestelijk onderzoek in grote schaduwrijke tempels, waarvan de oerbewoners van dit land er al een aantal hadden gebouwd.
[16] Een sleutelvraag voor het begin van alle geestelijk onderzoek had betrekking op de mogelijkheid om de zuivere godheid ook ergens in de materie te kunnen vinden.
[17] Zoals alle vragen van de wijzen zeer kort waren maar een erg uitgebreid antwoord opriepen, was ook deze sleutelvraag erg kort. Zij luidde: 'Je un (un) O?' Hetgeen betekent: ' Als het goddelijke zich verdeeld heeft, kan het dan door het bij elkaar te brengen weer een goddelijk geheel worden?'
[18] Jullie denken nu: 'Hoe kunnen die paar letters zo'n hele zin voorstellen?' Dat zal je zo wel duidelijk worden! -De u werd bij de oude Egyptenaren voorgesteld door een half-kringvormige lijn, die van boven open was en waarvan de einden gestrekt waren (U) en stelde een vat voor om al het goddelijke dat van boven naar de mensen op aarde komt in op te nemen. Het spreekt vanzelf dat de ouden daar voornamelijk geestelijke gaven van het licht voor de ziel der mensen mee bedoelden.
[19] De N werd door een soortgelijke naar beneden gekeerde halve cirkel voorgesteld {n) en was het teken voor de dode, geheel geest en lichtloze materie. De ronde daken van vele huizen en vooral van de tempel kregen daarom de vorm van de omgekeerde halve boog om aan te geven, dat op die plaatsen het goddelijke zich met de materie verbindt, daarin een tijdelijk leven schept en zich op bepaalde ogenblikken aan de mens openbaart. Daar kwam dan ook de oude sleutelvraag uit voort: ' Je u n o ?', omdat de o stond voor de gehele zuivere godheid.
[20] Het antwoord op deze oude sleutelvraag luidde, dat alle geschapen materie zich tot God verhoudt als een vrouw tot haar man en gebieder. God verwekte in en door de materie, altijd maar door, Zijn myriaden veelsoortige kinderen. Hij bevruchtte de materie zonder ophouden met Zijn goddelijke, geestelijke invloed, en de materie baart Hem zonder ophouden de talloze in haar verwekte kinderen. -Dat was toch heus wel een heel verheven gedachte die de oude wijzen op de genoemde hoofdvraag als antwoord hadden opgesteld!
[21] In de loop der tijd, vooral tijdens de latere helemaal zinnelijk geworden nakomelingen, bleef nauwelijks een afschaduwing over van de oude Egyptische wijsheid en men maakte van de vraag Je un o en van het vrouwelijke van alle materie meteen maar een eigen godin. Zonder enig begrip voor wat dan ook, gaf men die godin eerst de naam Jeu no, later alleen maar Juno, en huwde haar uit aan de net zo min bestaande god Zeus.
[22] Op wijze .en natuurlijke.gronden baseerden de oude wijzen hun mening dat de materie hard, onbuigzaam en met meegaand was, en zij dachten haar slechts met grote vlijt en veel moeite iets te kunnen ontfutselen. Deze oude, door de oude geleerden bij de materie ontdekte onvolkomenheden, dichtten de latere nakomelingen toe aan de godin Juno. Dat was dan ook de reden waarom Zeus altijd moeilijkheden met haar had. Begrijpen jullie nu je godin Juno?"
[23] HELENA zegt: "Ik verzoek u, beste Mathaël, ga toch verder. Ik zou zo wel ononderbroken, dagenlang naar u kunnen luisteren! Uw verhaal is weliswaar niet zo vol beelden en zo opgesmukt als bij Homerus, maar het is wijs en waarachtig, en dat is meer waard en vele malen aantrekkelijker dan alle betoverende, bloemrijke taal van de grote minstreels! Ga dus alstublieft ongestoord verder met uw verhaal!"
[24] MATHAËL zegt: "Je wilt me toch niet vleien! Want zie, de waarheid moet begrijpelijk, maar nooit vleiend zijn! Maar ik weet dat je niet mij maar slechts de waarheid vleit, die niet van mij maar van God komt, en daarom kan ik verder gaan"
«« 103 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.