[2] Als HELENA Mij naar zich toe ziet komen, barst zij in vreugdetranen uit en zegt na een poosje: "Ik twijfelde er al erg aan of mij de genade ten deel zou vallen om U, de Heer van mijn leven, bij mij te zien en met U te spreken! Maar nu is alles goed! Want U, die mijn hart en mijn verstand pas hier zo oneindig wonderbaarlijk heeft Ieren kennen bent Zelf naar mij toegekomen! O, jubel nu luid mijn arme hart, want HIJ wiens geest jouw polsslagen van de wieg tot het graf vooraf heeft geteld, staat voor Je en brengt je die heilige kracht waardoor eens je dood zoeter zal smaken dan honingzeem!"
[3] Dan zwijgt zij weer en Ik zeg tegen haar: "Helena! Harten, die zo liefhebben als dat van jou, behoeven eeuwig geen dood te vrezen en zullen die nooit smaken, niet zoet en niet bitter!
[4] Want zie, Ik Zelf ben het leven en de opstanding en die in Mij geloven en Mij liefhebben zoals jij, zullen eeuwig de dood niet zien, niet voelen en niet smaken!
[5] Wel zal eenmaal het zware lichaam van je worden afgenomen, maar het zal niet pijnlijk voor je zijn en je niet wezenlijk raken, maar door Mijn geest der liefde, die in je is en groeit tot een volkomen gelijkheid met Mijn eeuwige geest, zul je in een moment overgaan van dit zware, onvrije leven naar het stralendste zieleleven! -Lieve Helena, begrijp je dat nu al?"
[6] Maar Helena kan door ontroering geen woord uitbrengen en schreit terwijl haar hart zich in een staat van hoogste verrukking bevindt. Dat duurt geruime tijd en nog steeds is Helena zo-ontroerd van vreugde omdat Ik bij haar kwam, dat tranen van vreugde haar het spreken beletten zodra zij verder wil gaan met Mij te bedanken.
[7] Ik zeg dan weer tegen haar: "Lieve dochter, zeg maar niets, want de taal van je hart is Mij veelliever dan de mooiste woorden!
[8] Want zie, er zijn er nu reeds op aarde, en dat zullen er in de toekomst meer worden, die tegen Mij zullen zeggen: 'Heer, Heer!' En Ik zal hen dan antwoorden: 'Waarom roepen jullie, vreemdelingen?! Ik ken jullie niet en heb je nog nooit gekend! Want jullie zijn nog steeds kinderen van de vorst van leugen, hoogmoed, boosheid, nacht en van alle duisternis! Ga daarom bij Mij vandaan, jullie onverbeterlijke boosdoeners!' En Ik zeg je dat bij hen dan veel gehuil en tandengeknars zal zijn!
[9] Zij zullen hun God in de eindeloze, onbereikbare verten en diepten zoeken en Hem niet vinden omdat het voor hen te eenvoudig was om Mij bij zichzelf te zoeken, namelijk in hun hart!
[10] Heus, wie God niet zoekt zoals jij Hem hebt gezocht, die zal Hem niet vinden, ook in geen eeuwigheid!
[11] God is Zelf de reinste en eindeloos machtigste liefde en kan daarom slechts door de liefde worden gevonden!
[12] Jij werd meteen al door de liefde gedreven, hoewel je meende te zondigen door Mij lief te hebben, en zie, je vond Mij. -Ik kwam jou en ook je vader Ouran meer dan halverwege tegemoet. Op gelijke wijze zullen in de toekomst allen die Mij willen vinden, Mij óók moeten zoeken en zij zullen Mij vinden zoals jij Mij hebt gevonden.
[13] Maar die Mij met hun hoogmoedige verstand zullen zoeken, zullen Mij in eeuwigheid niet vinden!
[14] Want die Mij met het verstand zoeken, lijken op een mens die een huis kocht waarvan hij hoorde dat er een grote schat onder verborgen lag. Toen het huis van hem was, begon hij daaronder nu eens hier, dan weer daar te graven, maar hij spande zich niet echt in, groef slechts oppervlakkig en vond daarom de schat, die diep begraven lag, niet. Toen dacht hij: ' Aha, ik weet wat ik ga doen, ik ga buiten om het huis heen graven en op die wijze zal ik zeker sneller op het spoor van de begraven schat komen!'
[15] Dus begon hij buiten het huis te graven en vond de schat natuurlijk met omdat die midden onder het laagste deel van zijn huis lag, en hoe verder van het huls hij nieuwe gaten groef om de schat te vinden des te minder vond hij de schat, die toch de reden was waarom hij het hele huls had gekocht. Want wie daar iets zoekt waar het niet is en nooit kan zijn, kan het gezochte ook onmogelijk vinden.
[16] Wie vis wil vangen, moet met het net het water in, want in de lucht zwemmen geen vissen. Wie goud wil delven, moet niet met een net in zee zoeken, maar naar de diepten der bergen gaan.
[17] Met de oren kan men niet zien en met de ogen niet horen. Ieder zintuig heeft zijn kenmerkende bouwen is daardoor voor een bepaald soort werk bestemd.
[18] Zo is het hart van de mens, dat het meest aan God verwant is alleen bestemd voor het zoeken en ook het vinden van God om daarna bij de gevonden God een nieuw, onverwoestbaar leven te krijgen. Wie God echter met een ander zintuig zoekt, kan Hem net zo min vinden als een mens met zijn oren, neus of ogen de zon kan vinden of zien wanneer hij zichzelf stevig heeft geblinddoekt.
[19] Het ware en levende zintuig van het hart is de liefde. Wie dit innerlijke levenszintuig op de juiste manier opwekt en daarmee God gaat zoeken, zal God net zo zeker en zichtbaar vinden als dat ieder mens, tenzij hij volledig blind is, met zijn oog de zon vindt en haar lichtende vorm ziet.
[20] Wie een wijs woord wil horen moet zijn oren niet dichtstoppen en met zijn ogen willen horen. Want het oog ziet wel het licht en al de verlichte vormen, maar de meer geestelijke vorm van het woord is niet zichtbaar en is alleen maar met de oren te horen. -Begrijp je dat allemaal goed?"
«« 110 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.