Mathaël geeft verdere uitleg.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 129 / 246 »»
[1] MATHAËL zegt: "Jij hebt gelijk, maar de beide anderen ook, want het is een heel persoonlijke kwestie! Jij en Micha komen wat jullie zielen betreft van een lichte ster. De beide anderen zijn kinderen van deze aarde, maar met dezelfde rechten op de liefde en genade van de Heer als jullie! Jullie zielen stonden reeds vanaf het oerbegin dichter bij het zuiver geestelijke dan de zielen van Rob en Boz en daarom valt het niet te verwonderen dat zij hier, waar zij zich zo dicht bij het zuiver geestelijke bevinden, zich vreemder en onprettiger voelen dan wij, die al vanaf het oerbegin dichter bij het geestelijke stonden dan zij. Langzaam maar zeker zullen zij zich ook meer thuis gaan voelen en dat gebeurt nu al, maar een dag kan niet hetzelfde te weeg brengen als een jaar. Over een jaar als hun geest meer en meer één wordt met hun ziel, zullen zij zich heel anders voelen en zullen zij heel anders praten dan nu. -Begrijp je die wijsheid?
[2] ZAHR zegt: "O, dat begrijp ik nu best, want mijn ziel is toch ook door het grote leed dat wij ondergaan hebben, erg verlicht geworden, en ik begrijp alles nu gemakkelijk. Alleen het meisje met haar reis langs de vaste sterren wil er bij mij nog niet zo optimaal in, hoewel ik het kind geloof en haar in zekere zin ook móet geloven. Maar de manier waarop, is een andere zaak!
[3] Wel, wij zijn nu echter in zekere zin in het centrum van het allerhoogste, goddelijke handelen. Waarom zouden er zo dicht bij de allerhoogste God geen dingen kunnen gebeuren, die anders nergens in de gehele oneindigheid te zien zijn?!"
[4] MATHAËL zegt: "Jij brengt met je opgewektheid vaak zaken naar voren, die een mens meer zeggen dan een hele tempel van Salomo vol met de zuiverste wijsheid! Ook onze Micha heeft daarnet heel bruikbare dingen gezegd en daar mogen we hem best erkentelijk voor zijn. En zo, broeder Zahr, heb jij nu de mogelijkheid van een lichamelijke reis van dit meisje naar een aantal vaste sterren op zó'n manier duidelijk gemaakt, dat ik nu helemaal niet meer kan twijfelen aan diezelfde mogelijkheid. Het is werkelijk helemaal waar; wij behoeven alleen maar te bedenken waar wij nu eigenlijk zijn en alles wat maar mogelijk is, ligt duidelijk zichtbaar voor onze ogen, oren, handen en voeten!
[5] Maar de opmerking die één van jullie maakte, dat men zich de oneindige macht van de goddelijke geest gemakkelijker in een lichamelijke reus kan voorstellen, dan in de wat kleine, mannelijke gestalte van de Heer, geldt weliswaar voor de zintuiglijke waarneming, omdat iets kolossaals altijd een grotere indruk maakt op de menselijke zintuigen dan iets kleins, maar geestelijk genomen is dat de reinste onzin. -Want de goddelijke kracht heeft het stoffelijke niet nodig om daarmee mogelijkerwijs naar de mate van de hoeveelheid materie meer of minder uitwerking te kunnen hebben. De materie is op zichzelf namelijk slechts iets dat getuigt van de geestelijke kracht van de goddelijke wil, voor wie het niets uitmaakt of hij nu een gehele wereld of een zandkorreltje creëert. Wat zou dan het nut zijn van een lichamelijke reuzengestalte? De goddelijke wil heeft toch slechts in zichzelf een eeuwig onveranderlijk steunpunt nodig om van daaruit via eindeloze stralen overal in de eindeloze werelden en wezensruimte met gelijke kracht en sterkte te werken, en om plaats te bieden aan dit heilige, eeuwigdurende almachtige steunpunt heeft hij echt geen reuzenlichaam nodig.
[6] De Egyptenaren hebben wel vrijwel alles wat enigszins betrekking had op de godheid vaak door verschrikkelijk grote vormen afgebeeld om het slavenvolk, dat blind moest blijven, te imponeren. Het moest de godheid ontzettend vrezen en voor de uitspraken van de priesters heel berouwvol beven als bladeren voor de storm! Maar hebben deze reusachtige god figuren het gewone volk verbeterd? O nee, in de loop van de tijd was het volk aan de 'verschrikkelijke gestalten gewend geraakt en een dertig manshoogten boven de aardbodem uitstekende sfynxkop deed het helemaal niets meer. Het had meer bewondering voor het geduld van de een of andere oude beeldhouwer, die in één keer een kop had gehakt uit een enkel stuk graniet.
[7] Laten we daarom maar blij zijn dat de Heer Zelf nu in de volle en naakte waarheid als een heel eenvoudig mens, die door geen enkele bijzondere, uiterlijke hoedanigheid opvalt, ons heeft bezocht en ons allemaal op de eenvoudigste wijze ter wereld onze bestemming, ons zelf en Hem heel waarachtig leert kennen! Dat alleen is slechts voor ons belangrijk en over al het andere kan nog eeuwig beraadslaagd worden."
[8] ZAHR zegt: "Dank je wel, broeder, dat is heel waar en goed! We hebben ons nu wederzijds in naam van de eeuwige Heer en Meester heel nuttig gesterkt en in de tussentijd is het al aardig licht geworden. Maar ik zie dat nu tegen zonsopgang iedereen is ingeslapen behalve wij, -en ik moet toegeven dat ik ook niet het minste spoortje van vermoeidheid voel en jullie zullen ook wel allen helemaal fit zijn!"
[9] ALLEN zeggen: "Volmaakt! Zo fit hebben wij ons eigenlijk nog nooit gevoeld!"
«« 129 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.