[2] CORNELIUS begroet ook aanstonds zijn broer Cyrenius en zegt: "Ja, als jullie er zijn, kan ik mij alleen maar bultengewoon verheugen weer eens gelukkig bij elkaar te zijn!"
[3] Faustus, Kisjonah en Philopold kunnen echter vanwege hun vreugdetranen nog geen woord uitbrengen en ook de dienaren Zijn zeer verbaasd Mij hier weer aan te treffen.
[4] Cyrenius vraagt aan Cornelius, wanneer hij van het lot van de stad Caesarea Philippi heeft gehoord. .
[5] CORNELIUS antwoordt: "Eigenlijk is het mij helemaal met door een boodschapper verteld, maar had ik alleen maar een sterk vermoeden! Gisteren was het een in alle opzichten spectaculaire dag: ten eerste al een totale zonsverduistering, die ons op klaarlichte dag ongeveer dertig tellen lang volkomen nacht bracht, maar 's avonds, toen het eigenlijk nacht moest worden, behaagde het de zon nog een paar uur langer boven de horizon te blijven, wat natuurlijk bij de Joden, Grieken en Romeinen een onbeschrijflijk opzien baarde. .
[6] Als de tegenwoordige overste der Farizeeën, die nu een groot vriend van onze oude Jaïrus is, niet een zeer wijze en nuchtere man zou Zijn geweest, evenals zijn buurman in Nazareth, zouden beide plaatsen ook een prooi der vlammen hebben kunnen worden. De oversten spraken het zo gezien angstige, opgewonden volk heel verstandig toe, dat hun uitleg aannam en grotendeels kalmeerde. Degenen, die te opgewonden waren liet ik opsluiten, gaf hun uitleg en liet hen vanmorgen al weer vrij.
[7] Maar nadat ik in Kapérnaum en Faustus in Nazareth de goede orde en rust hadden hersteld, kwam Faustus spoedig buiten adem naar mij toe in Kapérnaum, want hij ontdekte vanuit Nazareth in deze richting een sterke rode vuurgloed en dacht dat er in Kapérnaum wat uit de hand gelopen kon zijn. Maar toen hij in Kapérnaum aankwam, trof hij alles rustig aan. Toch kwam hij naar mij toe en vertelde van de sterke, rode vuurgloed. Ik ging met hem en een groot aantal bedienden de hoogste heuvel in de buurt van Kapérnaum op. Daarvandaan zagen wij wel de rode gloed steeds beter en sterker, maar geen van ons was in staat, vast te stellen welke plaats door het ongeluk was getroffen. Pas vanmorgen vroeg, toen de zon maakte dat wij de richting beter konden bepalen en ik, hoewel veraf, aan de hand van de dikke rook vaststelde dat die afkomstig zou kunnen zijn uit de omgeving van Caesarea Philippi, besloot ik met Faustus PER MARE (over zee) hierheen te varen en te onderzoeken wat hier ten prooi was gevallen aan de vlammen.
[8] Toen ik aan zee kwam en een schip wilde nemen, kwam juist onze Kisjonah er aan met Philopold, die mij de boodschap bracht dat hij van een aanzienlijke hoogte in zijn bergen duidelijk Caesarea Philippi in brand had zien staan.
[9] Na dit bericht, dat ook bevestigd werd door de huidige ziener Philopold, scheepten wij ons snel in op het schip van vriend Kisjonah en zijn rechtstreeks hierheen gevaren, zo goed als het ondanks enige tegenwind ging. Onderweg overtuigde ik mij meermalen vanaf de hoge zee, dat het Caesarea Philippi was en ik zat in grote angst over datgene wat hier aan de hand moest zijn,
[10] En hier overkomt mij dan deze onverwachte, heilige ontmoeting met de Heer van alle heerlijkheden, met zijn leerlingen en met jou, dierbare broeder! Ah, alle angst is verdwenen, want alles is thans helemaal in orde!
[11] Maar nu kom ik naar U, U mijn alles, mijn grootste Vriend, mijn heiligste, eeuwige Meester! 0, mijn beste vriend Jezus! Kijk, hier helpt al Uw almacht niets tegen mijn overgrote liefde voor U! U moet Zich nu dubbel en dwars door mij laten omarmen! In gedachten heb ik dat iedere dag wel meermalen gedaan, maar thans doe ik het ook een keer in de tastbare werkelijkheid!"
[12] Bij deze woorden sloeg Cornelius zijn armen om Mij heen, drukte Mij haast krampachtig aan zijn hart en bedekte Mijn hoofd met warme kussen en tranen van diepe vreugde. Nadat hij op deze wijze lucht had gegeven aan de drang van zijn edele hart, liet hij Mij zachtjes weer los en zei diep ontroerd: "Heer, Meester, God en Schepper der geestelijke en materiële oneindigheid! Beveel mij toch wat voor goeds ik nu moet doen! U kent toch mijn hart!"
[13] IK zeg: " Jij kent Mijn hart ook! Doe, wat je hart je ook maar in Mijn naam zegt, dan heb je voor jou en voor Mij genoeg gedaan! omdat je Mij hier echter door de drang van je hart met kracht tot je hebt getrokken zoals dat nog niemand heeft gedaan, zal ook Ik je nog op deze aarde kort na Mijn verhoging op andere wijze met kracht tot Mij trekken, waardoor jij, noch een lid van je huis, de lichamelijke dood zult zien, voelen of smaken!
[14] Jouw liefdesbetuiging heeft Mij tot in Mijn diepste innerlijk blij gemaakt en daarmee heb je Mij iets gegeven waarvan de eeuwigheid tot op dit ogenblik geen tweede voorbeeld kent -behalve dan van kleine kinderen, die de Vader eerder herkennen dan de volwassenen. Maar laat je nu ook door Mij omarmen!"
[15] CORNELIUS antwoordt, huilend van vreugde: ."Heer, Meester en God, zo'n heilige genade is te groot voor mij en die ben ik in der eeuwigheid niet waardig!"
[16] IK zeg: "Wel, dan maak Ik je waardig. Kom dus maar bij Mij!"
[17] CORNELIUS kwam naar Mij toe en Ik omarmde hem. Dat maakte dat hij hard begon te huilen en te snikken en velen dachten, dat hij wat mankeerde omdat hij zo huilde. Maar hij vermande zich en zei: Kalm maar! Mij mankeert niets, het overweldigt mij nu alleen en de vreugde veroorzaakt deze tranen."
[18] Dan komt KISJONAH naar Mij toe en vraagt mij,heel treurig: "Heer, denkt U ook nog aan mij en bent u met boos op mij?
[19] IK zeg: "Broeder, hoe kun je dat nu aan Mij vragen?! Je houdt van Mij boven alles en Ik houd net zoveel van .Jou, -wat wil Je dan nog meer? Herinner je je dan niet meer dat Ik in vertrouwen tegen je heb gezegd, dat wij in eeuwigheid vrienden en broeders blijven?! En zie, dat wat Ik zeg, geldt wat Mij betreft voor eeuwig. Als jij ook blijft die je bent, zal het wat jou betreft ook voor eeuwig gelden en daarbij moet het blijven! -Ben je daarmee niet tevreden?"
[20] KISJONAH zegt: "O Heer, daar ben ik. zeer tevreden mee en ik ben onuitsprekelijk gelukkig weer eens een geheiligd woord uit Uw heilige mond te horen!"
[21] IK zeg tegen Kisjonah: "Je zult er nog vele horen! Maar kijk n,u eens naar die vijftig Farizeeën, dan zul je er een aantal herkennen die aanwezig waren bij die belangrijke gebeurtenis die zich bij jou afspeelde!"
[22] Kisjonah, Cornelius en Faustus bekijken de vijftig aandachtig en KISJONAH die een goed geheugen had, ontdekte direkt al acht mannen die ook bij het grote transport door het gebergte aanwezig waren en zei toen: "Zo, wat doen die hier?! Zijn ze hier als gevangenen, omdat ze misschien bij een nieuw transport of bij een andere schurkenstreek zijn betrapt?"
[23] IK zeg: "Niets van dat alles! De nazon van gisteren en de daarop volgende brand van de stad, waaraan ze zeker zelf het meest schuld hadden, heeft hen in onze handen gebracht en ze staan nu helemaal aan onze kant en zijn wettige, Romeinse burgers,
[24] Want zie je, Ik ben hier al ongeveer zeven dagen en dat alleen maar omdat het hier goed vissen is. Hier vangt men de beste vis uit de natuurlijke zee en daarbij ook de voortreffelijkste, geestelijke vissen uit de geestelijke zee! En wij hebben hier gedurende deze tijd al werkelijk een zeer beziens- en gedenkwaardige oogst binnengehaald!
[25] Kijk eens naar deze vijftig. Dat is de vangst van vandaag en er zijn geen zieke bij! Verderop zie je nog een groep van dertig, allen kerngezond -de vangst van gisteren! Dan zie je er daar aan een tafel twaalf, ook helemaal gezond,..ook een vangst van gisteren! Daar bij de tenten zie je er nog eens vijf van zeer goede kwaliteit, ook van gisteren! -Zeg Mij, of dat geen goed werk is!"
[26] KISJONAH zegt: " Ja, heus, als die allemaal gewonnen zijn, is dat een grote hulp voor het door U verkondigde rijk van God op aarde, vooral omdat het bijna allemaal tempeldienaars schijnen te zijn, waarvan de ouderen heel moeilijk te hervormen zijn! Het is natuurlijk wel zo, dat als ze eenmaal hervormd zijn, ze daar ook rotsvast van overtuigd zijn!
[27] Maar daar zie ik ook de brave burger Ebahl uit Genezareth met zijn dochter, hoort hij ook bij de vangst?"
[28] IK zeg: "Zeker, maar hij is al bij de grote visvangst in Genezareth met zijn gehele huis in ons net gekomen en het meisje was daarbij één van de waardevolste visjes! Háár leer je nog wel beter kennen en je zult veel plezier aan haar beleven. Wat betreft zielewijsheid en zuiverheid van hart zijn er hier maar zeer weinigen die zich met haar kunnen meten! Dit getuigenis geef Ik het meisje, wil je nog een beter en geloofwaardiger?"
[29] KISJONAH zegt: "O Heer! Uw getuigenis is het beste! Maar ik verheug mij erop eens met het meisje een gesprek te beginnen."
[30] FAUSTUS zegt dan vragend tegen Mij: "Maar daar staan zowaar koningstenten!? De oude man is helemaal als koning gekleed, - evenals de jonge man, die zich nu met de jonge vrouw onderhoudt! Behoren die óók bij de vangst voor de hemel van liefde en licht?"
[31] IK zeg: "Ongetwijfeld, dat is een koning uit Pontus! Zijn rijk is groot en hij heeft zijn volk heel wijs bestuurd door wetten, die wel mild zijn, maar toch uiterst streng gehouden moeten worden. Hij begreep echter dat men, als men een volk geheel gelukkig wil maken, eerst zelf de waarheid en de enig ware God moet kennen. Hij ging op weg en trok zuidwaarts omdat hij had gehoord dat deze kennis alleen in Jeruzalem te ontdekken zou zijn. Op die reis kwam hij aan deze binnenzee en wilde die oversteken om Jeruzalem te bereiken.
[32] Door de zonsverduistering van gisteren kwam hij echter in groot gevaar, waaruit Ik hem door Mijn engel heb laten redden en hierheen heb laten brengen; daarom is hij nu hier. Hij en zijn dochter Helena zijn slechts met de noodzakelijkste bedienden hierheen gekomen.
[33] De jonge koning was echter eerst een aankomend tempeldienaar en moest als zeer talentvol mens in de wereld missie gaan bedrijven. Op de grens tussen Judéa en Samaria viel hij met nog vier gezellen in handen van rovers en werd gedwongen, samen met zijn gezellen, hun medeplichtigen te worden. Dat veroorzaakte zoveel woede en vertwijfeling bij de vijf, dat zij hun zielen diep in hun geest verborgen. Hun lichamen werden door de uiterst hardnekkige, uit de hel afkomstige, kwade geesten volledig en actlef in bezit genomen. Slechts een grote, Romeinse patrouille was in staat de vijf duivels, zoals het volk hen noemde, te overmeesteren. Slechts onder zeer sterke bewaking en zwaar geketend konden zij eergisteravond hierheen worden gebracht. Volgens de strenge, Romeinse wetten wachtte hen in Sidon alleen maar de pijnlijkste doodstraf.
[34] Ik zag echter hun zielen en hun geest, zuiverde hun lichaam van de slechte, helse geesten en nu kunnen jullie met hen spreken om je te overtuigen, met wat voor geesteskinderen je te doen hebt! Met name Mathaël -thans de echtgenoot van de dochter van de koning en nu zelf onderkoning -is een mens waarvoor iedere aardbewoner respect moet hebben.
[35] Hij is, voor zover dat tot nu toe mogelijk was, geheel geestelijk wedergeboren en zal een bekwaam werktuig voor Mij zijn tegen de heidenen van het uitgestrekte noorden. Als je met hem spreekt zul je zelf ondervinden, hoe groot zijn geest is."
[36] CORNELIUS vraagt: "Maar Heer, wie is dan die jongen, -niet Josoë, die wij reeds uit Nazareth kennen, maar de andere, die juist met het meisje praat?"
[37] IK zeg: "Dat is die engel waarvan Ik jullie zoëven heb verteld, dat hij gisteren de oude koning en zijn dochter heeft gered. Hij is nu al bijna drie weken onder de sterfelijke mensen en Ik heb hem speciaal als opvoeder aan het meisje gegeven, maar nu staat hij ten dienste van ieder van de Mijnen."
[38] PHILOPOLD vraagt: "Wie is hier nu onze gastheer en hoe heet hij?
[39] IK zeg: "Dat is een Romeins veteraan, een zeer trouwe en waarheidslievende ziel. Hij heeft zes kinderen, twee zoons en vier heel lieve, gehoorzame dochters en ook een voorbeeldige, brave vrouw, die alleen maar doet wat haar rechtschapen man zegt.
[40] Daarom vond Ik het ook fijn, om nu bij deze voorheen zeer arme familie Mijn huidige intrek te nemen. Zojuist kunnen jullie zien, dat die acht mensen voor honderden een middageten hebben klaargemaakt dat jullie allen heel goed zal smaken. Kijk, de oude waard komt al naar ons toe om ons aan te kondigen dat het middagmaal gereed is!"
«« 166 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.