[2] Ik vind, dat als zelfs de eenvoudigste mens al een bepaalde reden moet hebben voor welke simpele handeling dan ook, omdat hij anders geen hand zou uitsteken, men des te meer mag veronderstellen dat God een heel gegronde reden moet hebben gehad, om Zich als de eeuwig alleen ware en zuivere, almachtige Geest in de beperkte vorm van het lichaam op te sluiten, en zo, als Schepper van alle dingen, een medeschepsel te worden van Zijn schepselen, die wij mensen zijn.
[3] Zoals reeds bij ons mensen alleen maar de liefde de machtige stimulans is voor alle mogelijke handelingen, zo was ook juist de liefde bij God beslist de enige, voornaamste beweegreden die Hem door een innerlijke drang ertoe bracht datgene te doen, waardoor U, o Heer, nu als heilig resultaat in ons midden bent en ons leert Uw wil vrij in ons te herkennen, deze tot ons eigen bezit te maken en vervolgens zelfstandig zo te handelen als U, o Heer, welgevallig is.
[4] In mijn hart zie ik dat heel natuurlijk en echt menselijk als volgt: Eeuwen her heeft U Uw ideeën omgevormd tot vaste vormen. Eerst waren die vormen star en stijf, zoals alles wat nu nog voor onze zintuigen geheel levenloos schijnt te zijn. Uit deze grote en schijndode vormen ontwikkelde U van tijdperk tot tijdperk steeds minder harde en meer van zichzelf bewuste levensvormen met meer of minder bewegingsvrijheid en activiteit. Dat alles is en was slechts een voorbereiding en voorproef voor het geheel vrije leven in de daarop uit alle ontwikkelingen ontstane geheel vrije mens, aan wie U, o Heer, de hoofd en basisvorm van Uw eigen fundamentele Wezen gaf.
[5] De mens was er nu, herkende zichzelf en zijn goddelijke vrijheid, beleefde veel vreugde aan zijn bestaan, aan zijn mooie vorm en kon de dingen die hem omringden onderscheiden en tellen.
[6] Maar al gauw begon hij in zichzelf te zoeken naar de eigen oorsprong en naar die van de hem ten dienste staande dingen. En toen U o Heer dat zag, ondervond Uw goddelijke hart vreugde en U gaf hem de gelegenheid U meer en meer te voelen en aan U te denken.
[7] Door innerlijke, stille en geheime openbaring in het hart van de nu vrije mens, die in alles Uw evenbeeld was bracht Uw eeuwige Geest hem eerst zover dat hij ging beseffen, dat hij, met alles wat hem omringde, het werk moest zijn van een almachtig en zeer wijs en goed wezen. Door dit toenemende en duidelijker wordende inzicht moest de nieuwe, heerlijke mens niet alleen de grootste hoogachting en eerbied voor de steeds levendiger gevoelde Schepper van alle dingen krijgen, maar moest zijn hart ook van een brandend verlangen vervuld worden, Hem slechts eenmaal te zien en te spreken om daardoor tot de overtuiging te komen, dat zijn vermoeden van het bestaan van zo'n hoogste wezen dat deze grote eerbied en liefde opwekte, geen ijdele fantasie was!
[8] Dit grote verlangen groeide en groeide en het geheiligde verlangen naar U, o Heer, brandde steeds feller in Uw geest in het nog geheel onbedorven hart van het eerste mensenpaar .
[9] Wel hielden deze mensen van elkaar, maar zij herkenden el.kaar ?iet en daarom verenigde zich hun liefde tot U, o Heer, en wekte in belden het steeds grotere en vastere vertrouwen dat er een grote, heilige en almachtige Schepper moest zijn die de mens als heerser over de gehele aarde en over alle dingen had gezet, omdat alle andere schepsels der aarde zich voor zijn wil bogen.
[10] Toen dat verlangen, om U in zekere zin persoonlijk te leren kennen, het hoogtepunt had bereikt, werd U ook in Uw goddelijke hart getroffen en U opende het innerlijke gezicht van de mens, schiep voor Uzelf tijdelijk een etherische mensenvorm en vertoonde U zo aan de naar U smachtende mens. .
[11] Toen zag de mens pas de overgrote, heilige waarheid en de volle werkelijkheid van zijn vermoeden en hij was erg blij met U, maar hij had ook een terechte vrees voor U omdat U hem, net als alle dingen, had geschapen.
[12] De mens was toen goed en zuiver als een zon, niets vertroebelde zijn zinnen en dat, wat men nu hartstocht noemt, kon zijn geheiligde hart zich nog niet indenken.
[13] Maar U, o Heer, wist heel goed dat de menselijke vorm slechts door de adem van Uw wil het leven had en nu in staat was, aan zijn eigen, innerlijke ontwikkeling te gaan werken om de vrije zelfstandigheid te verwerven.
[14] U gaf hem onderricht en toonde hem de beide wegen, -de ene, die naar de godgelijke, vrije zelfstandigheid voerde en de andere die naar het gerichte, en dus volledig onzelfstandige, bestaan voerde.
[15] Eén gebod was de noodlottige wegwijzer en tevens de bedoelde, dubbele weg.
[16] Opdat het gebod echter voor de nieuwe mens datgene zou zijn, wat het moest zijn, moest U de mens een verleider mee.geven om hem te prikkelen het gebod niet te houden, opdat de mens dan uit eigen onwrikbare wil het gebod zou houden en getrouw in acht zou nemen.
[17] Dat gebeurde ook een tijdlang. Maar U zag Zelf, dat de mens door het streng navolgen van dit ene gebod, tenslotte toch niet die hoge graad van zelfstandigheid zou kunnen bereiken, die U hem had toegedacht.
[18] Om dat te bereiken, moest de mens eerst nog dieper en verder van U gescheiden worden, Hij moest falen en vallen en dan pas in die totale afgezonderdheid van U, heel moeizaam en onder allerlei verleidingen en moeilijkheden weer helemaal opnieuw tot zichzelf komen en met een neerslachtig en berouwvol hart naar U op zoek gaan,
[19] Toen de zo gevallen mens zich op die moeitevolle wijze uit zijn diepste diepte weer tot U had opgericht, kwam U hem weer tegemoet, vertoonde U opnieuw in een al veel uitgesprokener vorm, en ook door een uitgebreidere, de mensen onderrichtende, openbaring en gaf hem de grote belofte van datgene waaraan U nu voor ónze ogen ten volle en grondig bent begonnen. U bent voor de mens een volmaakt medemens geworden opdat hij in alle toekomstige eeuwigheden helemaal zelfstandig tegenover U zal kunnen staan en opdat U Zelf daardoor het grotere en beslist gelukzaliger genot zoudt hebben, niet langer als een oneindige en daardoor nooit zichtbare en voelbare God, Heer en Vader tegenover Uw kinderen te staan, maar als een zichtbare, lieve Vader, die de kinderen kunnen liefhebben en die al de goede kinderen persoonlijk in Zijn wonderhemel binnenleidt.
[20] Wat voor zaligheid zou het dan ook voor een oneindige God zijn, als Hij Zijn lieve kinderen wel zou kunnen zien, maar als zij Hem alleen maar als een oneindige lichtzee te zien zouden krijgen?! Thans heeft U de mensen wél de hoogste zaligheid bereid en als waarachtig, enig en liefdevol Vader van Uw kinderen ook U Zelf!
[21] Want welke vreugde zou U Zelf aan de beste en reinste van harte van al Uw kinderen kunnen beleven als U zeker weet, dat zij U in eeuwigheid nooit zullen zien of horen spreken?!
[22] Dus, terwille van Uzelf en de mensen heeft U, o Heer, dat allemaal gedaan, opdat de reinen gelukzalig in U zouden worden en U door hen ook het hoogste geluk en de hoogste zaligheid zou kunnen genieten!
[23] En als nu alle engelen uit de hemelen afdalen en mij een ander hoofdmotief voor Uw huidige, volledige en zelfs formeel stoffelijke menswording kunnen aangeven, dan geef ik mijn menszijn voor eeuwig op en wil ik ophouden te bestaan of ik wil voor eeuwig een dier zijn!
[24] Als U, o Heer, niet de liefde in U zou hebben, dan zou U nooit in der eeuwigheid ook maar één van Uw heerlijke ideeën in het zichtbare bestaan een vorm hebben gegeven. Maar omdat U Zelf in Uw goddelijk hart een groot welgevallen had aan Uw wonderbaarlijk heerlijke en grote ideeën en daar al van hield nog voor Uw eindeloze wijsheid en macht ze vormde in de uiterlijk zichtbare en door Uw kracht in stand gehouden wereld, van de vorm, dwong Uw liefde U, omdat zij ook steeds gloeiender en actlever werd, Uw ideeën een bestaan buiten U Zelf en daarom ook een daaropvolgend leven te geven.
[25] Dit leven is echter toch niets anders dan Uw hoogste, machtigste en zuiverste goddelijke liefde!
[26] Het leven van alle schepsels is vervuld van deze liefde van U, ja, hun gehele wezen is alleen maar Uw liefde en alle vormen zijn ook alleen maar Uw liefde! Alles wat wij horen, zien, waarnemen, ondervinden, voelen en proeven is slechts Uw liefde! Zonder deze liefde zou nooit een zon een aarde hebben verlicht en haar vlakten bevruchtend hebben verwarmd!
[27] Maar als slechts Uw liefde alleen dat alles met Uw heerlijke oerideeën heeft gedaan, zou zij dan daarna niets voor zichzelf doen om juist in alle door haar ontstane wezens datgene volledig te bereiken, wat haar in het oerbegin in zichzelf dwong om de gevormde ideeën een vrij, zelfstandig leven te verschaffen?!
[28] Ik ben nu van mening dat ik de volle waarheid heb gesproken, die duidelijk aangeeft dat U, eeuwige God, door een innerlijke dwang ook noodzakelijk in het tijdelijke een mens moest worden zoals wij!
[29] En ik geloof ook hiermee, voor zover het de menselijke wijsheid mogelijk is, Uw aan mij gestelde vraag in algemene zin geheel beantwoord te hebben! - Ik vraag U, o Heer, mij Uw oordeel daarover nu duidelijk mee te delen."
«« 183 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.